Categorie archieven: Gedicht

Close-reading, een valkuil

De open houding

Het is een grijs verleden. Ik studeer Neerlandistiek aan de Universiteit van Amsterdam. We lezen voor onszelf het gedicht ‘Valuta’ van Gerrit Achterberg uit zijn bundel Autodroom. Daarna beginnen we het met z’n allen te close-readen. Zo begon dat werkcollege Moderne Letterkunde van Lottie van Minnen, en het licht nog altijd op. Hoezo toch?

Nou, Achterbergs poëzie biologeert natuurlijk. Zelf mag ik dan niet houden van eindrijmen, maar die van hem spreken me vaak toch aan. Ze hebben iets ongenadigs, iets sadistisch. Het is alsof de taal Achterberg er telkens weer een loer mee draait, hem in weerwil van alle poëtische magie uiteindelijk weer opsluit in een zoveelste mislukking van zijn gekwelde bestaan. En zijn ritmes doen de celdeur dicht.

Gerrit Achterberg, Autodroom

Mogelijk speelde ook mee dat de eerste regel een bijzondere was, die je als het ware meevoerde: De wegen liggen in een reis. Wij gaan. Heel pregnant wordt hier een andere manier van denken dan de gebruikelijke gesuggereerd, een die het mogelijk maakt dat er iets in je hoofd kan ontstaan wat er eerder niet was.

Lottie verzocht ons om vrijuit te associëren – verrassend, bij een studie die zo ongeveer alles verwetenschappelijkte. Even geen intellectualistische poëzietheorieën, maar gewoon, zoals je daar als jongvolwassen mens zat, spontaan reageren op woorden, woordgroepen en regels. Ze verwelkomde al onze associaties, ook vergezochte, en selecteerde heel voorzichtig, trachtte zo min mogelijk vast te leggen. Het ging niet van ‘wat bedoelde de dichter hier’, maar ‘wat zou hier door het hoofd van de dichter kunnen hebben gespeeld?’

Deze open houding, die Lottie ons aanbeval, moet het ‘m voor mij gedaan hebben. Het was een bevrijdende ervaring, alsof we voor even van een onzichtbaar maar knellend keurslijf waren verlost.

Maar alleen het begin van dat college licht nog op. Hoe ging het daarna? Verdween de betovering? Waardoor dan?  Ik pak het gedicht erbij en begin het na al die jaren te herlezen:

De wegen liggen in een reis. Wij gaan.

De onrust van een dier om u te vinden,
doet mij weer voor de werklijkheid verblinden

en geeft mij over aan de vaste waan,

 dat niets van u geheel is doodgegaan;

Het vervolg op regel één komt al veel minder sterk op mij over, en niet alleen door de ritmedwang van ‘werklijkheid’. Er zit voor mijn gevoel iets geforceerds in dit arrangement van woorden. Het heeft voor mij iets van maakwerk. Het laatste waar ik zin in heb is om dit gedicht opnieuw te gaan close-readen.

Proef op de som

Ik neem een ander gedicht om te close-readen. Ik ben benieuwd naar mijn ervaring met het gedicht ‘Museaal’, alweer zo’n vier jaar geleden geschreven en opgenomen in mijn bundel Wegen in het onderweg. Het begint zo:

Museaal 

Vandaag kwam je zomaar bij me langs

ik keek naar buiten en daar was je

liggende figuur carrara

                                      sereen

zoals ik je alleen van foto’s ken

Het eerste wat opvalt: er staan geen leestekens in het gedicht. Kennelijk wil de dichter de lezer zo min mogelijk houvast geven. Op de nieuwe regel na ‘carrara’ en het inspringen van ‘sereen’ na, lijkt hij je te willen laten dwalen door de tekst, als een wandeling zonder wegwijzers. Voor zijn part mag je er misschien in verdwalen.

Museaal, de titel. Associaties: museum-achtig, museumwaardig. Rijmend op: taal, theatraal, zaal. Suggestie van iets groots, wie weet een groot gebaar. Half-verborgen: het woord Muze, en het Engelse muse, mijmeren, bewust of onbewust.

Vandaag kwam je zomaar bij me langs          Weinig mee aan de hand, denk je eerst. Maar dan blijf je met terugwerkende kracht hangen aan het woordje zomaar, dat aldoor kantelt tussen betekenissen als ’toevallig’, ‘zonder-reden’, ‘in tegenstelling tot normaal’, en een uiting van verbazing. Plus nog het feit dat ‘zomaar’ ook kan staan voor ‘zo maar’, d.w.z. ‘op een bepaalde manier’ gevolgd door ‘maar…’ waarachter je dan een onuitgesproken vervolg kunt vermoeden dat is weggelaten. Mogelijk is dit te vergezocht. Maar een raadsel op zich is dit ‘zomaar’ hoe dan ook. Veel ongewisheid doet met dit ene woordje zijn intrede. Zo kan ook de toon waarop je het uitspreekt of denkt verschillende stemmingen uitdrukken, zelfs die van toonloosheid. Waarschijnlijk lijkt, mede op grond van de tweede regel (we kijken automatisch nu wat verder), een lichtelijk verraste toon; hij of zij is wellicht al een tijd niet bij de dichter langs geweest, en toen, plotseling, verscheen hij of zij. Alleen gebruikte de dichter niet het woordje ‘plotseling’ maar het veel ambiguere ‘zomaar’. De lezer verkeert nogal in onzekerheid.

ik keek naar buiten en daar was je     Hier krijg je als lezer de noties ‘plotseling’ en ‘onverwacht’ toch nog op pregnante wijze mee. Naar buiten kijken doe je door een raam, en daar staat normaal dan je bezoeker of bezoekster. Die klopte niet op het raam, maar in je ooghoek zag je iets, en toen je opkeek stond hij/zij daar. Als lezer word je nu benieuwd: wie zou dat dan zijn? Een ouder, een tante of oom? Snel verder lezend word je door een onverwachts beeld overvallen. Er staat niet iemand bij het raam, er ligt iemand. Het moet niet gekker worden.

liggende figuur carrara                      Na de eerste verbijstering – begon hier dus geen gewone anecdote? – herken je als lezer, de titel ‘museaal’ indachtig, de terminologie  die je je herinnert van de bordjes in musea, zoals o.a. bij liggende figuren, meestal op de zij, half opgericht. Dit beeld wordt bevestigd door het woordje ‘carrara’, zijnde het materiaal, het materiaal van het beeld, want daar moet het hier toch om gaan, een beeld van dat bekende witte marmer. Dit associëren we direct met onschuld of boven-de-moraal-verheven, bijvoorbeeld als het een beeld van een god of godin betreft. Als je de situatie moet samenvatten, zou je moeten vaststellen: een witmarmeren beeld van een liggende figuur komt bij de dichter langs, kennelijk blijft hij/zij zich buiten het raam ophouden, op magische wijze in de lucht zwevend. Als lezer voel je je gedwongen de gebruikelijke realiteit nog verder los te laten.

sereen
zoals ik je alleen van foto’s ken         
Waarom het woordje ‘sereen’ op een volgende regel? Alsof de dichter zelf een schokje beleefde als gevolg van deze overgang, alsof hij zich moet hernemen voor hij verder kan. En dan het binnenrijm dat erop volgt, ‘sereen’ met even later het ‘alleen’, dat niet alleen ‘uitsluitend’ maar ook ‘alleen’ of ‘eenzaam’ als betekenis in zich draagt. De dichter kent die ander anderszins dan van foto’s, maar alleen op foto’s was hij/zij sereen, zoals nu. En dan dat ‘foto’s’, wat wil zeggen dat het moet gaan om een hij/zij, marmeren beeld zijnde, die/dat de dichter ook van foto’s kent. Je denkt aan een (wellicht beroemd) beeld, of iemand, het kan nog altijd een god of godin zijn, die d.m.v. dat beeld is uitgebeeld. Intussen maakt het enjambement na ‘sereen’ dat dat woord een lading van verbaasdheid krijgt, zo niet bevreemding. Hij/zij was behalve in de gedaante van een marmeren beeld alleen op foto’s sereen te noemen. De marmeren-beeldverschijning heeft, net als foto’s ervan of van de ermee uitgebeelde persoon of godheid, iets sereens dat bij andere ‘ontmoetingen’ ontbrak…

Hoe het verwoorde verwordt

Verbijsterd stop ik hier. Hoe is het mogelijk dat de mooie, leuke open houding van het begin nu al helemaal is verdwenen! Ik ben verstrikt geraakt in een snel toenemend aantal mogelijke uitleggingen. En ik voorzie dat ik elke verstandelijke grip – want dat is wat ik aldoor op de tekst probeerde te krijgen – langs deze weg zo dadelijk sowieso zal verliezen.

Ik was bezig te doen wat het laatste is wat je met een gedicht wilt doen, namelijk het reduceren, kapotmaken. Close-reading als sloopmethode. Alsof gedichten gevaarlijke dingen zijn die in de eerste plaats onschadelijk gemaakt dienen te worden. Dit mag overdreven lijken, maar ons pragmatische, discursieve verstand werkt meestal zo. Op deze manier zijn we immers gewend onze belevingswereld veiliger te maken. Ja, vanuit de optiek van de noodzakelijke pragmaat in ons zijn gedichten inderdaad gevaarlijk. Ze zetten je belevingswereld op losse schroeven, ze geven onrust zo niet angst.

Voortschrijdend inzicht

Voor met name universitaire Neerlandici is de aanname verleidelijk dat close-reading gedachtengangen van de dichter blootlegt, dat het een intelligent soort speurwerk is waarmee we, als we het maar goed genoeg doen, poëzie en dichterschap binnen het domein van het rationeel en wetenschappelijk behapbare kunnen brengen.

Dit nu is een misvatting. Elk close-reading-verslag kan, net als trouwens elke kritiek en elk al of niet wetenschappelijk verantwoord essay, hooguit een minieme fractie weergeven van wat er in het onbewuste van de dichtende dichter allemaal plaatsvindt én van wat er in het onbewuste van de lezende lezer allemaal gebeurt bij onbevangen, intuïtieve lezing. Ook notities van de dichter zelf zullen de geheimen van zijn poëzie nooit kunnen openbaren. Integendeel, die zijn maar houvasten die hij zich tijdens of na het dichtproces heeft veroorloofd.

Het is absoluut waar dat close-reading kán helpen om dingen in een gedicht te vinden die anders onbewust blijven. Maar bij elke close-reading-exercitie verliezen we oneindig veel meer dan dat we winnen. Niet voor niets trachten veel dichters hun gedichten intellectueel-proof te maken.

Bottomline

Het begin van dat college close-reading, decennia terug, licht ondanks het bovenstaande nog steeds positief in mijn herinnering op. En eigenlijk is dat ook helemaal niet vreemd. Heel even, in het allereerste begin van een close-reading-sessie, heeft de ratio nog geen houvast. Dat maakt de aangename open houding mogelijk, zoals ik me die herinner. Helaas, zo blijkt, neemt de op begrip en integratie in de praktijk gerichte ratio het al gauw over en verwordt close-reading tot een geredeneer dat niets meer te maken heeft met poëzie.

Eerlijk gezegd, verwachtte ik toen ik aan dit stuk begon, een lofzang te gaan houden op die geweldige close-reading. Het tegenovergestelde rolt eruit: ik zie close-reading nu als iets destructiefs, iets anti-poëtisch, een van de vele manieren waarop je poëzie níet dient te lezen.

Poëzie is er niet om ontleed of uitgelegd te worden, net zomin om rationeel te worden begrepen – en dus gereduceerd. Niets zou ons, en zeker de Neerlandici onder ons, moeten beletten om poëzie uitsluitend intuïtief te lezen. Gedichten zijn er om te worden beleefd, ondergaan, ervaren. Dan alleen werkt de magie.

Mogelijk interessant

De bundel ‘Wegen in het onderweg’ als papieren uitgave vind je hier

Als e-book vind je hem hier

Toegift

Terug naar Achterberg. Hij heeft regels in zijn werk die je bij de keel grijpen. Maar één sprong er voor mij nog eens extra uit in zijn gedicht ‘Thebe’. Geef ik die regel hier weer, dan komt hij niet over zoals bij lezing van het hele gedicht. Daarom een link naar ‘Thebe’ op dnl.

Welke regel is het voor jou?
B.K.

 

Joost Barbiers 23/2/1949 – 14/11/2015

Het gesprek gaat door. Hij is nog lang niet weg. Soms denk je iets te ontdekken, wat dan een raadsel blijft.

Toewijding

We wisten niet wat je bewoog
en waar je per se heen wilde.
Je praatte zoekend over vissers,
net als jij geroepenen. Ook voor jou
was het een afwachten, een luisteren
en een geloven, tot dat weten werd
en overheersend, heilig moeten.

Hier wordt geen storm getrotseerd.
Die armen, was dat dan jouw bravoure?
Hoe meer je weghakte, hoe machtiger
ze werden. Kan het zijn, Joost,
dat het werktuigen zijn, bevrijders?

Met een zuidwester op staat hij
naar het noordoosten statement
te zijn in musschelkalksteen.
Doordat hij in zwijgen is gehuld
is het dat hij kan blijven spreken.