Wij en onze ikken

Toespraak lintjesregen dorpskerk Bloemendaal, 26 april 2023

Toen ik gevraagd werd hier vandaag ter ere van de decorandi te spreken, moest ik onmiddellijk denken aan de beroemde, mooi ritmische oproep van J.F. Kennedy: Vraag niet wat je land kan doen voor jou, vraag wat jij kunt doen voor je land.

Daarna begon ik te denken aan onze verre voorouders de prehistorische jagers-verzamelaars die in groepen van 50, de ‘oerhorde’, rondzwierven, en aan wie wij genetisch nog gelijk zijn. Zij hadden Kennedy’s oproep niet nodig. Zij waren veel ‘wij’ en weinig ‘ik’. Alleen met z’n allen, gezamenlijk, als één man, konden ze het winnen van bijvoorbeeld een sabeltandtijger, nietwaar? Ongetwijfeld bestónd het ‘ik’ in hun samenleving wel, maar het ‘wij’ was veel en veel belangrijker – ze moesten overleven.

Vervolgens moest ik denken aan de Romeinse filosoof-keizer Marcus Aurelius. Wat een voorbeeld was die man! Rond 175 na Christus, geconfronteerd met de ergste vormen van egoïsme om zich heen, hield hij zichzelf evengoed voor in zijn befaamde Overpeinzingen: ‘Wij zijn gemaakt om met elkaar samen te werken; als voeten, als handen, als oogleden, als boven- en ondergebit. Niet-samenwerken is tegennatuurlijk.’

En ik moest toen denken, zoals elke dag, aan Oekraïne. Dat land, anderhalf jaar geleden nog vol elkaar bestrijdende ikken, dat, geconfronteerd met een gigantische hédendaagse sabeltandtijger, van het ene op het andere moment veranderde in een extreem solidaire samenleving, waarin men heel, heel veel samenwerkt – om te overleven.

Dorpskerk Bloemendaal

Goed. Ons oude, natuurlijke ‘wij’ zit dus nog in ons allemaal. Bij velen mag het sluimeren, bij groot gevaar wordt het actief.

Maar hoe zit het met ons, in het Nederland van de 21e eeuw? Wij leven ontegenzeglijk in een ik-tijdperk, wat ook prima lijkt te kunnen in ons geordende, veilige, sabeltandtijgerloze landje. Toch hoor je al tientallen jaren: de individualisering is te ver doorgeschoten. En, zijn we niet ook steeds meer aan onze, wereldwijd gezien, vergaande individualiteit gaan hechten?  Lopen we eigenlijk niet het gevaar dat op het laatst iedereen alleen nog maar in de ik-vorm denkt? Dus dat álle ‘wij’s’ in slaapstand gaan? Met andere woorden, dreigen we als samenleving niet uit elkaar te vallen?

Dat kan zijn, maar hier komen dus de mensen om de hoek kijken die hun ‘wij’ altijd in de wáákstand hebben staan, mensen als de decorandi hier vandaag, mensen die te midden van al het ik-geweld aldoor een stukje ‘wij’ over hebben, voor anderen, voor de gemeenschap. Mensen die zich niet in bespiegelingen verliezen en basta, maar die handelen, die helpen, die bijdragen. Zij zijn het die met hun wakkere ‘wij’s’ het uiteenvallen van onze samenleving helpen voorkomen. We moeten zuinig op ze zijn. Behalve terecht dus ook belangrijk dat zij vandaag worden onderscheiden.

Maar er is nog iets, iets wat ikzelf ontdekte bij het voorbereiden van dit praatje, namelijk dit: de uitwerking van hun bijdragen is veel groter dan we geneigd zijn te denken. Zij maken namelijk bij vele ikkerig geworden mensen het ingeslapen ‘wij’ wakker. Zij inspireren vele anderen om ook actief bij te dragen aan de samenleving. En dat doen zij niet met een oproep, zoals die van Kennedy ruim 60 jaar geleden, maar met het best werkende middel dat er is, zoals elke goede opvoeder weet: het goede voorbeeld. Goed voorbeeld doet goed volgen.

Dank u wel!
Bartho Kriek

Close-reading, een valkuil

De open houding

Het is een grijs verleden. Ik studeer Neerlandistiek aan de Universiteit van Amsterdam. We lezen voor onszelf het gedicht ‘Valuta’ van Gerrit Achterberg uit zijn bundel Autodroom. Daarna beginnen we het met z’n allen te close-readen. Zo begon dat werkcollege Moderne Letterkunde van Lottie van Minnen, en het licht nog altijd op. Hoezo toch?

Nou, Achterbergs poëzie biologeert natuurlijk. Zelf mag ik dan niet houden van eindrijmen, maar die van hem spreken me vaak toch aan. Ze hebben iets ongenadigs, iets sadistisch. Het is alsof de taal Achterberg er telkens weer een loer mee draait, hem in weerwil van alle poëtische magie uiteindelijk weer opsluit in een zoveelste mislukking van zijn gekwelde bestaan. En zijn ritmes doen de celdeur dicht.

Gerrit Achterberg, Autodroom

Mogelijk speelde ook mee dat de eerste regel een bijzondere was, die je als het ware meevoerde: De wegen liggen in een reis. Wij gaan. Heel pregnant wordt hier een andere manier van denken dan de gebruikelijke gesuggereerd, een die het mogelijk maakt dat er iets in je hoofd kan ontstaan wat er eerder niet was.

Lottie verzocht ons om vrijuit te associëren – verrassend, bij een studie die zo ongeveer alles verwetenschappelijkte. Even geen intellectualistische poëzietheorieën, maar gewoon, zoals je daar als jongvolwassen mens zat, spontaan reageren op woorden, woordgroepen en regels. Ze verwelkomde al onze associaties, ook vergezochte, en selecteerde heel voorzichtig, trachtte zo min mogelijk vast te leggen. Het ging niet van ‘wat bedoelde de dichter hier’, maar ‘wat zou hier door het hoofd van de dichter kunnen hebben gespeeld?’

Deze open houding, die Lottie ons aanbeval, moet het ‘m voor mij gedaan hebben. Het was een bevrijdende ervaring, alsof we voor even van een onzichtbaar maar knellend keurslijf waren verlost.

Maar alleen het begin van dat college licht nog op. Hoe ging het daarna? Verdween de betovering? Waardoor dan?  Ik pak het gedicht erbij en begin het na al die jaren te herlezen:

De wegen liggen in een reis. Wij gaan.

De onrust van een dier om u te vinden,
doet mij weer voor de werklijkheid verblinden

en geeft mij over aan de vaste waan,

 dat niets van u geheel is doodgegaan;

Het vervolg op regel één komt al veel minder sterk op mij over, en niet alleen door de ritmedwang van ‘werklijkheid’. Er zit voor mijn gevoel iets geforceerds in dit arrangement van woorden. Het heeft voor mij iets van maakwerk. Het laatste waar ik zin in heb is om dit gedicht opnieuw te gaan close-readen.

Proef op de som

Ik neem een ander gedicht om te close-readen. Ik ben benieuwd naar mijn ervaring met het gedicht ‘Museaal’, alweer zo’n vier jaar geleden geschreven en opgenomen in mijn bundel Wegen in het onderweg. Het begint zo:

Museaal 

Vandaag kwam je zomaar bij me langs

ik keek naar buiten en daar was je

liggende figuur carrara

                                      sereen

zoals ik je alleen van foto’s ken

Het eerste wat opvalt: er staan geen leestekens in het gedicht. Kennelijk wil de dichter de lezer zo min mogelijk houvast geven. Op de nieuwe regel na ‘carrara’ en het inspringen van ‘sereen’ na, lijkt hij je te willen laten dwalen door de tekst, als een wandeling zonder wegwijzers. Voor zijn part mag je er misschien in verdwalen.

Museaal, de titel. Associaties: museum-achtig, museumwaardig. Rijmend op: taal, theatraal, zaal. Suggestie van iets groots, wie weet een groot gebaar. Half-verborgen: het woord Muze, en het Engelse muse, mijmeren, bewust of onbewust.

Vandaag kwam je zomaar bij me langs          Weinig mee aan de hand, denk je eerst. Maar dan blijf je met terugwerkende kracht hangen aan het woordje zomaar, dat aldoor kantelt tussen betekenissen als ‘toevallig’, ‘zonder-reden’, ‘in tegenstelling tot normaal’, en een uiting van verbazing. Plus nog het feit dat ‘zomaar’ ook kan staan voor ‘zo maar’, d.w.z. ‘op een bepaalde manier’ gevolgd door ‘maar…’ waarachter je dan een onuitgesproken vervolg kunt vermoeden dat is weggelaten. Mogelijk is dit te vergezocht. Maar een raadsel op zich is dit ‘zomaar’ hoe dan ook. Veel ongewisheid doet met dit ene woordje zijn intrede. Zo kan ook de toon waarop je het uitspreekt of denkt verschillende stemmingen uitdrukken, zelfs die van toonloosheid. Waarschijnlijk lijkt, mede op grond van de tweede regel (we kijken automatisch nu wat verder), een lichtelijk verraste toon; hij of zij is wellicht al een tijd niet bij de dichter langs geweest, en toen, plotseling, verscheen hij of zij. Alleen gebruikte de dichter niet het woordje ‘plotseling’ maar het veel ambiguere ‘zomaar’. De lezer verkeert nogal in onzekerheid.

ik keek naar buiten en daar was je     Hier krijg je als lezer de noties ‘plotseling’ en ‘onverwacht’ toch nog op pregnante wijze mee. Naar buiten kijken doe je door een raam, en daar staat normaal dan je bezoeker of bezoekster. Die klopte niet op het raam, maar in je ooghoek zag je iets, en toen je opkeek stond hij/zij daar. Als lezer word je nu benieuwd: wie zou dat dan zijn? Een ouder, een tante of oom? Snel verder lezend word je door een onverwachts beeld overvallen. Er staat niet iemand bij het raam, er ligt iemand. Het moet niet gekker worden.

liggende figuur carrara                      Na de eerste verbijstering – begon hier dus geen gewone anecdote? – herken je als lezer, de titel ‘museaal’ indachtig, de terminologie  die je je herinnert van de bordjes in musea, zoals o.a. bij liggende figuren, meestal op de zij, half opgericht. Dit beeld wordt bevestigd door het woordje ‘carrara’, zijnde het materiaal, het materiaal van het beeld, want daar moet het hier toch om gaan, een beeld van dat bekende witte marmer. Dit associëren we direct met onschuld of boven-de-moraal-verheven, bijvoorbeeld als het een beeld van een god of godin betreft. Als je de situatie moet samenvatten, zou je moeten vaststellen: een witmarmeren beeld van een liggende figuur komt bij de dichter langs, kennelijk blijft hij/zij zich buiten het raam ophouden, op magische wijze in de lucht zwevend. Als lezer voel je je gedwongen de gebruikelijke realiteit nog verder los te laten.

sereen
zoals ik je alleen van foto’s ken         
Waarom het woordje ‘sereen’ op een volgende regel? Alsof de dichter zelf een schokje beleefde als gevolg van deze overgang, alsof hij zich moet hernemen voor hij verder kan. En dan het binnenrijm dat erop volgt, ‘sereen’ met even later het ‘alleen’, dat niet alleen ‘uitsluitend’ maar ook ‘alleen’ of ‘eenzaam’ als betekenis in zich draagt. De dichter kent die ander anderszins dan van foto’s, maar alleen op foto’s was hij/zij sereen, zoals nu. En dan dat ‘foto’s’, wat wil zeggen dat het moet gaan om een hij/zij, marmeren beeld zijnde, die/dat de dichter ook van foto’s kent. Je denkt aan een (wellicht beroemd) beeld, of iemand, het kan nog altijd een god of godin zijn, die d.m.v. dat beeld is uitgebeeld. Intussen maakt het enjambement na ‘sereen’ dat dat woord een lading van verbaasdheid krijgt, zo niet bevreemding. Hij/zij was behalve in de gedaante van een marmeren beeld alleen op foto’s sereen te noemen. De marmeren-beeldverschijning heeft, net als foto’s ervan of van de ermee uitgebeelde persoon of godheid, iets sereens dat bij andere ‘ontmoetingen’ ontbrak…

Hoe het verwoorde verwordt

Verbijsterd stop ik hier. Hoe is het mogelijk dat de mooie, leuke open houding van het begin nu al helemaal is verdwenen! Ik ben verstrikt geraakt in een snel toenemend aantal mogelijke uitleggingen. En ik voorzie dat ik elke verstandelijke grip – want dat is wat ik aldoor op de tekst probeerde te krijgen – langs deze weg zo dadelijk sowieso zal verliezen.

Ik was bezig te doen wat het laatste is wat je met een gedicht wilt doen, namelijk het reduceren, kapotmaken. Close-reading als sloopmethode. Alsof gedichten gevaarlijke dingen zijn die in de eerste plaats onschadelijk gemaakt dienen te worden. Dit mag overdreven lijken, maar ons pragmatische, discursieve verstand werkt meestal zo. Op deze manier zijn we immers gewend onze belevingswereld veiliger te maken. Ja, vanuit de optiek van de noodzakelijke pragmaat in ons zijn gedichten inderdaad gevaarlijk. Ze zetten je belevingswereld op losse schroeven, ze geven onrust zo niet angst.

Voortschrijdend inzicht

Voor met name universitaire Neerlandici is de aanname verleidelijk dat close-reading gedachtengangen van de dichter blootlegt, dat het een intelligent soort speurwerk is waarmee we, als we het maar goed genoeg doen, poëzie en dichterschap binnen het domein van het rationeel en wetenschappelijk behapbare kunnen brengen.

Dit nu is een misvatting. Elk close-reading-verslag kan, net als trouwens elke kritiek en elk al of niet wetenschappelijk verantwoord essay, hooguit een minieme fractie weergeven van wat er in het onbewuste van de dichtende dichter allemaal plaatsvindt én van wat er in het onbewuste van de lezende lezer allemaal gebeurt bij onbevangen, intuïtieve lezing. Ook notities van de dichter zelf zullen de geheimen van zijn poëzie nooit kunnen openbaren. Integendeel, die zijn maar houvasten die hij zich tijdens of na het dichtproces heeft veroorloofd.

Het is absoluut waar dat close-reading kán helpen om dingen in een gedicht te vinden die anders onbewust blijven. Maar bij elke close-reading-exercitie verliezen we oneindig veel meer dan dat we winnen. Niet voor niets trachten veel dichters hun gedichten intellectueel-proof te maken.

Bottomline

Het begin van dat college close-reading, decennia terug, licht ondanks het bovenstaande nog steeds positief in mijn herinnering op. En eigenlijk is dat ook helemaal niet vreemd. Heel even, in het allereerste begin van een close-reading-sessie, heeft de ratio nog geen houvast. Dat maakt de aangename open houding mogelijk, zoals ik me die herinner. Helaas, zo blijkt, neemt de op begrip en integratie in de praktijk gerichte ratio het al gauw over en verwordt close-reading tot een geredeneer dat niets meer te maken heeft met poëzie.

Eerlijk gezegd, verwachtte ik toen ik aan dit stuk begon, een lofzang te gaan houden op die geweldige close-reading. Het tegenovergestelde rolt eruit: ik zie close-reading nu als iets destructiefs, iets anti-poëtisch, een van de vele manieren waarop je poëzie níet dient te lezen.

Poëzie is er niet om ontleed of uitgelegd te worden, net zomin om rationeel te worden begrepen – en dus gereduceerd. Niets zou ons, en zeker de Neerlandici onder ons, moeten beletten om poëzie uitsluitend intuïtief te lezen. Gedichten zijn er om te worden beleefd, ondergaan, ervaren. Dan alleen werkt de magie.

Mogelijk interessant

De bundel ‘Wegen in het onderweg’ als papieren uitgave vind je hier

Als e-book vind je hem hier

Toegift

Terug naar Achterberg. Hij heeft regels in zijn werk die je bij de keel grijpen. Maar één sprong er voor mij nog eens extra uit in zijn gedicht ‘Thebe’. Geef ik die regel hier weer, dan komt hij niet over zoals bij lezing van het hele gedicht. Daarom een link naar ‘Thebe’ op dnl.

Welke regel is het voor jou?
B.K.

 

Simpelweg de beste coaching

Oppassen voor de oogarts!

In (voor mij) een van de leukste en leerzaamste stukken uit Covey’s beroemde managementboek vertelt hij over de voortdurende ruziegesprekken die hij had met zijn zoon. Hij voert daarbij een denkbeeldige oogarts op die, na zijn patiënt geduldig aangehoord te hebben, zijn bril afzet en die overhandigt met de woorden: ‘Hier, probeer deze maar. Helpt me al jaren uitstekend.’ Covey was, bekent hij, als die oogarts. En het contact met zijn zoon verbeterde onmiddellijk toen hij zichzelf verbood om nog een raadgevende houding aan te nemen.

Ik moest erom lachen, maar verstrakte al snel. Ik had ook allemaal kibbelarijen met mijn adolescente dochter, met wie ik, thuiswerkende literair vertaler en schrijver, zo close dacht te zijn. En zowaar, de eerste de beste keer dat ik me neutraal luisterend opstelde, hield ze niet meer op met praten, stortte ze haar hart bij me uit.

Stephen Covey

Alleen moest ik me toen aldoor over een uiterst akelig gevoel heen zetten. Een diep schuldgevoel. Kennelijk was ik ervan overtuigd dat ik haar in de steek liet als ik niet steeds raad gaf. Toch was het duidelijk dat ik moest leren om de juiste, volwassen afstand van mijn dochter aan te nemen en te bewaren. Alleen dan kon ik het betrouwbare, meelevende klankbord worden dat zij af en toe zocht en ik graag wilde zijn.

Allemaal begaafd (vrij naar Shinran)

Een aantal jaren geleden was ik Bhuddism for Dummies aan het bestuderen. Geen licht leesvoer. Maar op pagina 101 van mijn editie las ik iets waardoor ik in lachen uitbarstte. Te midden van alle befaamde boeddhisten uit al die voorbije eeuwen, die alles in het werk gesteld hadden om verlichting te bereiken, had de Japanse monnik Shinran (1173-1263) simpelweg geponeerd: ‘Alle mensen zijn verlicht. Ze beseffen het alleen niet.’

Buddhism For Dummies

‘Verlichting’ is voor mij een problematisch begrip. Wat is het eigenlijk? Bestaat het wel? Maar vervang het door ‘begaafdheid’, en ik ben het helemaal met Shinrans uitspraak eens. Sterker nog, ik had hem zelf wel eens in gedachten gedaan. Toen ik tijdens een verblijf in Griekenland Grieken Grieks hoorde praten, kwam de gedachte bij me op: ‘Wat moeten deze mensen enorm begaafd zijn om deze ongelooflijke taal te kunnen spreken.’ Maar hetzelfde geldt natuurlijk voor alle sprekers van alle talen. Iedereen is begaafd, alleen beseffen we het meestal niet. We hebben vaak veel oog voor onze beperkingen, en zetten onszelf dan weg als minder dan we zijn.

Achter de rug om van het intellect

Na meer dan tien jaar waren mijn ondertitellessen en cursussen-op-afstand steeds minder kennisoverdracht en steeds meer coaching geworden. Ik had gemerkt dat een bepaald soort hulp van mijn kant studenten hulpelozer maakte. In het begin was ik als Covey’s oogarts geweest en had ik mijn ervaring en expertise kant en klaar ter beschikking gesteld.

Zo had ik in een van mijn eerste minoren ondertitelen bij ITV-Hogeschool één studente in een groep van 15 die me ijverig leek en in de colleges goede vragen stelde. Maar haar ondertitelopdrachten verbeterden niet, ze verslechterden. Er kwam nog bij dat ze almaar lelijker begon te doen tegen mij, haar goedbedoelende docent. En volgens collega’s, door mij gepolst, was ze een van de allerbeste studenten van haar lichting.

Het tentamen aan het eind van de minor was een individuele toets van anderhalf uur. Ik weet nog dat ik thuis met een diepe zucht van tegenzin haar bestand opende. Het ongelooflijke bleek: al haar ondertitels waren uitstekend! Hoe kon dat? Ik dacht aan fraude, maar dat was onmogelijk. Ik stuurde haar een e-mail: ‘Vertel me alsjeblieft hoe dit kan.’ En zij schreef terug: ‘Nou, op het tentamen viel opeens het kwartje. Jij had wel honderd maal tot vervelens toe gezegd: ‘Leef je in’. Op het tentamen begreep ik het opeens.’

Later zocht en vond ik wegen om de studenten zélf de wonderen van de inleving te laten ontdekken. Ik was er om ze, na levering van het cursusmateriaal, uit te dagen, bij te sturen en over dode punten heen te helpen. Ik diende hun leerproces zoveel mogelijk aan hen te delegeren. Zo bleven zij eigenaar van de ‘problemen’ en konden ze, mits getalenteerd, uitgroeien tot zelfstandige ondertitelaars.

Ik begon allerlei boeken over coaching te lezen. Het beknopte boekje van Louis Cauffman,  Oplossingsgerichte coaching, trok me direct aan, verwant als het me leek met het taoïsme van de Daodejing (die ik zo hoog heb zitten dat ik hem heb vertaald). Vooral treffend vond ik de overeenkomst met wu wei, ‘niet doen’, ofwel niets forceren, alles vanzelf laten gebeuren, net als in de natuur. Cauffmans boekje leverde me bovendien een mooie aha-ervaring op: opeens zag ik het verband tussen mijn eerste klankbordgesprek met mijn dochter, Shinrans uitspraak over verlichtheid (lees begaafdheid), en het rijke boekje van Cauffman.

Louis Cauffman, Oplossingsgerichte coaching

Bij alle lessen, colleges, cursussen en coaching door deskundigen ligt ‘Covey’s oogarts’ op de loer. Het is immers verleidelijk, en lijkt ook zo medemenselijk, om als expert degenen die je wilt helpen jouw weg aan te bieden, jouw oplossing, jouw bril.  En laat dat nu juist datgene zijn wat oplossingsgerichte coaching vermijdt!

Bij oplossingsgerichte coaching duiken coach en coachee niet in waarom dingen niet goed gaan, in de problemen, maar in wat er goed gaat, dus in de mogelijkheden. Met subtiele vragen, achter de rug om van het intellect, brengt de coach de coachee ertoe om de focus te verleggen van ‘problemen’ naar wat goed gaat, naar wat hij of zij goed kan. Zo leert de coachee (weer) in mogelijkheden te denken. Hij of zij creëert zelf ruimte voor uitdagingen en uiteindelijk doelen. En stap voor stap, de kleinste stapjes eerst, blijkt de coachee dan de ‘problemen’ te kunnen oplossen of wegen eromheen te vinden. Achteraf waren de ‘problemen’ in werkelijkheid kansen.

Doordat bij oplossingsgerichte coaching wordt uitgegaan van vertrouwen in de mogelijkheden van de coachee, de aanname dat hij of zij zelf alle oplossingen in zich draagt en dat de weg erheen alleen maar is geblokkeerd of uit beeld geraakt, sluit deze methode goed aan bij creatieve processen als het schrijven van fictie, die immers ook ‘vanzelf’ dienen te verlopen. Oplossingsgerichte coaching maakt bovendien niet afhankelijk, maar helpt de coachee juist om toekomstige ‘problemen’ zelfstandig op te kunnen lossen.

Oplossingsgerichte coaching is simpel, maar vergt van de coach inlevingsvermogen én afstand. Vandaar vermoedelijk dat Cauffman zelf waarschuwt: ‘simpel is niet makkelijk’.

Hier kun je je aanmelden voor mijn mailinglijst voor updates over poëzie, literair vertalen, ondertitelen, nieuwe projecten en de voortgang ervan.

Laozi, Daodejing

Laozi, Daodejing
Uitgeverij Synthese

 

 

 

 

Literair vertalen, hoe?

Vorig jaar werd mijn boek Literair vertalen als herscheppende kunst voor publicatie aangenomen door een van onze grote uitgeverijen. Ik was erg blij want ik had er jaren aan gewerkt. Toen werd het opeens toch geweigerd. En ik verborg het min of meer op mijn site in de vorm van een aanschafbare pdf. Voor een idee van de inhoud: download hier de inhoudsopgave van dit E-book in pdf-formaat.

Literair vertalen als herscheppende kunst

Het boek is een pleidooi voor en belicht de meeste aspecten van literair vertalen als herscheppende kunst. Bijzonder is eigenlijk wel dat pagina 88 t/m 117 een complete cursus beslaan die iedereen vanuit elke taal met Nederlands als doeltaal kan doen langs de lijnen van de herscheppende kunst-benadering.

Onlangs was er discussie over twee richtingen in het literair vertalen, de universitairen en de ambachtelijken. Niemand had het over een derde weg, al wordt die door aardig wat literair vertalers wel degelijk bewandeld: de weg van literair vertalen als herscheppende kunst.

Intrigerend vind ik een nieuwe, vierde weg, waar we steeds meer vertalers op zien belanden, waarbij de tekst zoveel mogelijk naar de hedendaagse lezer toe vertaald wordt. Daarbij schuwen vierde-weggers geen anachronismen als ‘innerlijk kompas’ in een vertaling van Marcus Aurelius, ‘topsporters’ bij Seneca in plaats van ‘atleten’, en zelfs ‘tractoren’ in een Daodejing-vertaling . Deze vierde weg wordt in Literair vertalen als herscheppende kunst níet gepropageerd.

De derde weg

Hierom, en door woorden van een recente koper van het E-book, zoek ik nu de zichtbaarheid. En ik heb een discussiegroep aan het E-book toegevoegd waar eigenaars van het E-book elkaar kunnen helpen met de cursus, met elkaars oefenteksten en zelfs met elkaars vertalingen vanuit de visie van literair vertalen als herscheppende kunst.

De herscheppende-kunstbenadering lijkt me van levensbelang voor de beroepsgroep.

Het E-book inclusief de cursus is gratis te downloaden op VertaalVerhaal

 

Nederlands leren, 17 tips

Het is te doen, Marian Hoefnagel

Mijn eerdere blogpagina ‘6 tips om je Nederlands te verbeteren’, ooit bedoeld voor beginnende collega-vertalers en -ondertitelaars, bleek onverwacht gewild, vooral bij nieuwe Nederlanders.

Omdat ik bovendien recentelijk van nabij heb kunnen zien hoezeer statushouders en andere nieuwe Nederlanders soms worstelen met Nederlands leren, hierbij deze tips.

De vetgedrukte teksten voor degenen die net beginnen met Nederlands leren, de uitleg voor wie al iets verder zijn, en tips 14 t/m 17 voor wie nóg verder zijn.

Voor als je net begonnen bent Nederlands te leren

1. Leer als een Nederlands kind: luisteren en nazeggen
Kleine kinderen leren door luisteren en nadoen. En ze doen hun uiterste best omdat ze van nature beseffen hoe belangrijk de taal is voor hun toekomst. Begrijpen ze iets niet, dan vragen ze het gewoon aan iemand.

2. Durf fouten te maken
Zonder fouten te maken kun je niet leren. Je maakt je dus niet belachelijk als je fouten maakt. Integendeel.
Somige soorten taalfouten zijn zelfs noodzakelijke tussenstappen en juist een goed teken. Bijvoorbeeld: het foute ‘hij begrijpte’ dat moet zijn ‘hij begreep’. Maar een kind maakt deze fout doordat hij de regel begrijpt . Uitzonderingen als die van sterke werkwoorden, zoals ‘hij begreep’ gaat het later goed doen.

3. Luister altijd en overal naar Radio NPO1

Op Radio NPO1 wordt heel veel Nederlands gepraat. Je vindt de zender op internet, maar o.a. ook op de FM. Zie deze pagina: https://www.nporadio1.nl/frequenties .

Wist je dat: ook al luister je niet bewust naar het Nederlandse gepraat, je leert er tóch van, ook al doe je heel andere dingen doet zoals schoonmaken, koken, lezen enz.

4. Leg contact met Nederlanders

Hoe meer je Nederlanders in gewone situaties Nederlands hoort spreken, en jij dus gedwongen bent het te spreken, hoe sneller je het leert.

5. Ga níet over op Engels

Veel Nederlanders zullen op Engels willen overgaan als ze merken dat je Nederlands nog niet zo goed is. Dat is goed bedoeld, maar leg uit dat je Nederlands aan het leren bent en dus liever geen Engels spreekt.

6. Lees zoveel mogelijk Nederlands

Denk aan het gratis huis-aan-huisblad, het lijkt te moelijk maar je leert er veel van. Koop in de winkel, of leen in de bibliotheek Nederlandse stripboeken en kinderboeken. Lees de ondertitels op de Nederlandse tv als je naar een ondertiteld programma kijkt. Volg als het kan je interesses; als je iets in het Nederlands leest wat jouw speciale interesse heeft, leer je extra makkelijk snel.

7. Kijk en luister Nederlandse muziekvideo’s op YouTube

Maak een account aan als je die nog niet hebt. Begin met kinderliedjes met karaoke-ondertiteling, bijvoorbeeld hier:  Liedjes met ondertitels op YouTube Zoek andere Nederlandse zangers en zangeressen op. Maak alles wat je leerzaam en leuk lijkt favoriet. ‘Studeer’ elke dag een kwartiertje je favorieten en je leert vrijwel zonder moeite heel veel. Door ritme en melodie blijven liedteksten extra goed hangen.

8. Praat in volledige zinnetjes

Dwing jezelf in zinnetjes te praten, dus met vervoegde zelfstandig naamwoorden, bijvoeglijke naamwoorden, werkwoorden en lidwoorden.
Koop een mooi schrift en noteer zinnetjes die je vaker gebruikt. Doe dat vooral correct dan leer je geen fouten aan. Zo bouw je naast een woordenschat ook een zinnetjesschat op. Als je dat doet, zul je complimenten krijgen voor je Nederlands.

9. Koop Van Dale Basiswoordenboek Nederlands
Dit woordenboek is echt een fantastisch hulpmiddel als je Nederlands begint te leren. Bekijk het hier: Van Dale Basiswoordenboek  Gebruik het dagelijks meermalen en lees, zo mogelijk hardop, de korte, heldere Nederlandse voorbeeldzinnetjes. Die zijn precies wat je nodig hebt. ‘Studeer’ elke dag door er 10 minuten in te lezen.

10. Begin een lijst van eigen meestgemaakte fouten

Neem een apart schrift en noteer fouten die je vaker maakt. Blijf de lijst aanvullen. Wat je zal verrassen: je maakt wel vaak fouten, maar veel minder dan je dacht! Hoe dat kan? Gewoon, je maakt meestal dezelfde fouten. Ze zijn gewoontes geworden, die je dient af te leren. Met zo’n lijst kun je fouten snel afleren en wordt je beheersing al snel veel beter.

11. Beloon jezelf

Probeer Nederlands leren voor jezelf leuk te maken en beloon jezelf als je een week goed je best hebt gedaan.
Je kunt jezelf ook uitdagen met wekelijkse opdrachten aan jezelf en jezelf belonen als je de opdrachten hebt gedaan. 

12. Bedenk nog meer manieren om Nederlands te leren
Heb je zelf ideeën om makkelijk en leuk Nederlands te leren, deel ze met anderen. Kijk ook eens naar Duolingo en naar Babbel. Zoek zelf naar nog meer van dit soort handige mogelijkheden en probeer ze uit. Maak van Nederlands leren een hobby.

Voor als je wat verder bent

13. Doe elke dag de test Beter spellen op je tablet of  telefoon. Dat kost je hooguit twee minuten. Kijk om de zoveel tijd naar je scores, en je zult zien dat je geleidelijk beter leert spellen. Je kunt je hier aanmelden: https://www.beterspellen.nl/website/index.php

14. Heb je problemen met de/het  en wil je die graag oplossen? Dat kan met het boekje Het is te doen van Marian Hoefnagel. Google even waar je dit geweldige boekje nog kunt krijgen. Binnen enkele weken doe je het dankzij dit boekje bijna altijd goed. Deze auteur heeft meer handige titels, zoals  Een keurig meisje, Nederlands lezen voor anderstaligen, ook jongens, hoor.

15. Benut deze pagina om nog beter te worden: http://www.schrijftwijfel.nl/infographic-zo-vermijd-je-de-15-meestgemaakte-taal-en-spelfouten/  Let dan vooral op de punten 1, 3, 4, 7, 8, 12 en 14. De andere punten doen veel ‘Nederlandse’ Nederlanders heel vaak fout, die kun je beter voor later bewaren.

16. Lees een Nederlandse krant en Nederlandse boeken. Misschien is er een Nederlands tijdschrift gewijd aan een onderwerp dat jou interesseert: een buitenkans! Koop een los nummer, neem als het bevalt een abonnement. Een buitenkans is de  mogelijkheid om boeken te gaan lezen die hertaald zijn in eenvoudige taal, en bijna als kinderboeken lezen. Doen dus! Zie deze uitgeverij: Eenvoudig communiceren

17. Zijn er boeken in je moedertaal of in het Engels die je gelezen hebt en mooi vond? Misschien is het een idee om ze te herlezen, in Nederlandse vertaling.

Lees ook : ‘6 tips om je Nederlands te verbeteren’

Antônio’s realkunstwerk

Naar de Portugese versie van deze pagina

Restaurant Primavera, Olho d'Água, São Luís, Maranhão, Brazilië
Restaurant Primavera, Olho d’Água, São Luís, Maranhão

Experiment: denk even aan een schilderij waar je vlak voor staat. Je ziet niet meer dan kwaststreken. Dan zet je een stap achteruit, en iets primitiefs in ons vormt op wonderbaarlijke wijze een voorstelling. Misschien bestaan kunstwerken wel om ons verbinding te laten maken met de primitieveling in ons.

Maria Rosadinha's in de quasi-volièr
Vogeltjes zogenaamd in een volière

Hoe dan ook, als je de koelte van airconditioned restaurant Primavera in São Luís binnenstapt, overkomt je het omgekeerde. Links achter een lange glazen wand zie je een aircovrije ruimte helemaal tot achteraan, met langs de groene muur een enorme volière. Het schijnsel bovenaan lijkt afkomstig van lampen die daar ergens uit het zicht moeten hangen. Je ziet her en der planten en een wirwar van takjes, waartussen kleine vogeltjes druk heen en weer fladderen, en wat verderop een bebedouro beijaflor, kolibrie-drinkreservoir, waaruit ze nectarine drinken, al zijn het geen kolibries.

Nog net kun je denken: jammer dat die vogeltjes opgesloten zitten. Maar dan zie je: het is geen volière, er zijn ook niet zo veel takjes en planten, en de ruimte is open: de vogeltjes kunnen erin en eruit. Wat je ziet is in feite een installatie, een realkunstwerk.

Foto vanuit de aircovrije ruimte zelf
De volière / het realkunstwerk vanuit de aircovrije ruimte

Er zijn maar een paar planten en, aan dunne draden naar de dakrand, ook maar een paar takjes, hangende decorstukken. Waar je eerder lampen waande, bevindt zich een lange spleet tussen het dak van het restaurant en de muur van de buren. Het is zonlicht dat daardoor binnendringt en de suggestie wekt van lampenschijnsel.

De weinige middelen van heel dichtbij, als de kwaststreken van een schilderij
De subtiele middelen van Antônio’s realkunstwerk van dichtbij

Uit bijna niets is hier een bijzondere ervaring gecreëerd. Ik neem in de aircovrije ruimte plaats, en geleidelijk komen steeds meer vogeltjes van het dak naar beneden om poolshoogte te nemen, alsof er iets in ze omging als: ‘Waarom zijn er zoveel naar beneden gegaan? Valt er wat te halen?’ Op het laatst waren er zo’n tien Maria Rosadinha’s, vogeltjes ter grootte van koolmezen.

Maria Rosadinha, vogeltje ter grootte van een koolmees
Maria Rosadinha

De eigenaar van het restaurant, Antônio, had mijn begeestering gezien en kwam een kijkje nemen. Hij zei wel drie keer dat het aberto was, ‘open’. Ik complimenteerde hem, en hij glimlachte bescheiden. Desgevraagd zei hij dat de zogenaamde volière niet geleidelijk was ontstaan; hij had hem in één keer bedacht en aangelegd.

Antônio geeft ondergetekende uitleg
Antônio en ondergetekende

Later, in het restaurant zittend, zag ik weer de illusie van een gesloten volière, en meteen daarop de werkelijkheid, en de weinige middelen waarmee de illusie werd gewekt. Dankzij een algemeen menselijk soort vergeetachtigheid bleek de verrassende ervaring zich te kunnen blijven herhalen. En zelfs nu, weken later, terugdenkend aan het restaurant, herhaalt zich in mijn herinnering de toverachtige omslag tussen illusie en werkelijkheid, alsof er ergens in mijn geest een animatie is gemaakt die ik kan blijven afspelen.

Nectarinehouder voor kolibries en andere vogeltjes
Bebedouro-beijaflor
Kaartje Primavera met adresgegevens
Adresgegevens restaurant Primavera, São Luís

A obra da arte de Antônio

Para a versão holandês desse página

Restaurante Primavera, Olho d’Água, São Luís Maranhão

Experimente: pense num quadro e você muito perto em frente. Você esta vendo somente pinceladas.  Então, você faz um passo para trás, e alguma coisa dentro de você forma uma imagem. Talvez obras da arte existem para nos deixar  conectados com essa coisa primitiva dentro de nós.

Os Maria Rosadinhas no ‘aviário’

Numa tarde de domingo, entrando no restaurante Primavera em São Luís, sentando-se no salão frio pelo efeito do ar condicionado, o oposto acontece com você. À esquerda você esta vendo atrás de uma parede de vidro, uma parte do restaurante sem ar condicionado e ao longo da parede verde, uma espécie de grande aviário. A luz em cima parece originada das lâmpadas que devem estar penduradas em cima, às escondidas. Em todo o lugar se vê plantas, ramos e pequenos pássaros voando, entrando e saindo e um pouco para trás, um bebedouro para pássaro beijaflor, onde eles bebem nectarina, apesar de não serem beijaflores.

Apenas assim se pode pensar: que pena que esses pássaros estão aprisionados. Mas então está vendo que não estão e que não é um aviário. Está vendo também que o lugar está aberto. Os pássaros podem livremente saír e entrar. O aviário é de fato uma obra da arte real.

A obra de arte de perto

Tem de fato poucas plantas e poucos ramos, pendurado com fitas finas, como pedaços de cenário. E onde imaginava lâmpadas tem um espaço estreito entre o telhado do restaurante e a parede que separa o restaurante da casa do vizinho. É luz do sol que entra lá e cria esse belo cenário como se fosse luz das lâmpadas.

A obra de arte de mais próximo

De quase nada uma experiência especial era orquestrada. Eu sentei-me nesse espaço do restaurante, sem ar condicionado e gradualmente mais e mais pássaros vieram do telhado para dar uma olhada em baixo. Era como se eles estivessem pensando algo como: ‘Porque tantos estão lá em baixo? Tem alguma coisa lá para comer?’ Ao fim mais ou menos dez Maria Rosadinhas, pássaros de 10 centimetros, apareceram.

Maria Rosadinha

O dono do restaurante, Antônio, viu meu entusiasmo e apareceu. Ele disse várias vezes que esse espaço era aberto, o que queria dizer que outros tinham tido a mesma experiência que eu. Eu lhe disse que ele criou uma coisa maravilhosa e ele sorriu modestamente. Quando perguntado ele diz que teve a ideia do ‘aviário’ e a executou de uma única vez.

Antônio explicando

Mais tarde, sentado no restaurante, eu outra vez estava vendo a ilusão do aviário e imediatamente depois a realidade e os poucos recursos com que a illusão fui criada. E por causa de um tipo comum de esquecimento humano, essa experiência podia se repetir. Mesmo agora, um tempo depois, pensando nesse restaurante, essa transformação mágica da illusão para a realidade acontece outra vez, como se na minha mente uma animação fosse fabricada, a qual posso tocar.

bebedouro beijaflor

Endereço Primavera

Spengler, de grote broer van Huizinga

Ondergang van het avondland,
kanttekeningen en fragmenten

Onder de indruk van Oswald Spenglers De ondergang van het avondland, oorspronkelijk verschenen in 1923, en na intensieve lezing ervan, publiceer ik hier deze korte uiteenzetting gevolgd door een reeks fragmenten die mij bijzonder troffen. Dit doe ik uit dankbaarheid jegens vertaler Mark Wildschut, die geweldig werk heeft afgeleverd, en uitgever Boom, die dit project heeft aangedurfd, én om anderen, die om wat voor reden ook voor lezing terugschrokken, in de gelegenheid te stellen in korte tijd een impressie van de stijl en de diepgang van dit werk te krijgen, door mijn keuzes gekleurd, maar toch. Wie weet gaan sommigen het toch lezen en zijn ze er achteraf net zo blij mee als ik.

Als je, zoals ik heb gedaan, met de open houding van de goede, geïnteresseerde lezer dit tweedelige megawerk tot je neemt, word je als bij een rondleiding meegenomen langs de door Spengler gerangschikte, met elkaar vergeleken en door hem toegelichte grote culturen uit het historische verleden. Kort gezegd is De ondergang van het avondland een grootse, met talloze voorbeelden geïllustreerde demonstratie van de visie dat culturen als organismen zijn, dat ze geboren worden, hun jeugd doorlopen, tot volwassenheid en bloei komen, en dan in verval raken en sterven – waarna de deelnemende individuen niet-meer-historisch doorleven, min of meer als de dieren.

Oswald Spengler, De ondergang van het avondland, Boom 2017
De ondergang van het avondland

Je verneemt, om er enkele aspecten van de vele uit te lichten, dat elke cultuur volgens Spengler een ander oersymbool heeft (de ‘Weg’ in de Chinese cultuur, de ‘grot’ in de oude Egyptische cultuur, het ‘lichaam’ in de Griekse en Romeinse oudheid, die door Spengler als één cultuur beschouwd worden met de Romeinse als eindfase ofwel civilisatie, en de ‘ruimte’ in onze cultuur, door Spengler de faustische cultuur genoemd). Haarfijn krijg je uitgelegd hoe kunstenaars uit perioden die eeuwen, millennia zelfs uit elkaar liggen ‘tijdgenoten’ kunnen zijn, namelijk omdat ze in dezelfde, vergelijkbare levensfase van hun respectievelijke culturen leefden en werkten.

Behalve dat Spengler met zijn visie recht doet aan het besef, zo oud als de mensheid, van het cyclische karakter van het leven, doet hij met talloze voorbeelden pregnant uitkomen hoe blind mensen kunnen zijn voor de overwegingen en visies van mensen van andere culturen. Hoe leerzaam is dat niet voor onze tijd met zijn multiculturele tendenzen?

Ik ben me zijn grote culturen gaan voorstellen als bubbels, analoog aan de kleine die we kennen van de sociale media en bijvoorbeeld van door lezers zelf samengestelde digitale ‘kranten’, maar gigantische eeuwen, soms millennia oude bubbels, waaruit zich in de loop der tijd lagen afsplitsen, die soms doodlopen en soms leiden tot nieuwe culturen, waarbij elke nieuwe cultuur de door Spengler geschetste ontwikkelingsgang noodzakelijkerwijs zal doorlopen – of we het willen of leuk vinden of niet.

Spengler is een schrijver-filosoof van het uitgestorven type, een universeel genie, van alle wetenschappen en kunsten thuis. De ondergang is niet makkelijk, lezing ervan was voor mij als een grote expeditie door een onmetelijk, tot dusver onbekend gebied, met talloze ontdekkingen en fraaie, onvergetelijke vergezichten.

Vooral de eerste honderden pagina’s betrapte ik mezelf regelmatig op de gedachte ‘dit gaat zo ver en zo diep, hoeveel mensen hebben deze expeditie daadwerkelijk volbracht, oftewel alles écht gelezen en geprobeerd te begrijpen? Wie van al die lezers die dat in allerlei publicaties impliciet van zichzelf beweerden, en er soms ideologisch behepte oordelen aan vastknoopten, waren al of niet onbewust oneerlijk? 

Het is alsof Spengler uitgaat van de gedachte ‘óf je wilt je kop in het zand steken, óf je wilt weten hoe het allemaal zit’. En de overtuiging dat velen het laatste willen, plus de wil ons daarbij te helpen,  lijkt Spenglers voornaamste motief geweest te zijn voor het schrijven van De ondergang van het avondland. Bescheiden, onnadrukkelijk, pas helemaal aan het eind van het monumentale werk, komt hij met zijn motto, deze uitspraak van Epictetus: Ducunt fata volentem, nolentem trahunt. ‘Het lot begeleidt hem die toestemt, de onwillige sleurt het mee.’

De ondergang van het avondland bood mij niet alleen veel leesgenot, tot in het poëtische aan toe, het werk opende ook mijn ogen voor het vaak totale, blinde onbegrip tussen mensen van verschillende culturen, en het deed me het simpele feit beseffen dat ook ik als lid van de op zijn eind lopende faustische cultuur, hoezeer ik dat ook neig te denken, niet écht in de bubbels die andere culturen zijn kan kijken. De ondergang van het avondland heeft mijn leven verrijkt en veranderd.

De ondergang van het avondland.
Vertaling Mark Wildschut
Uitgeverij Boom, 2017

De fragmenten

Commentaar van ondergetekende tussen haakjes na de pagina-aanduiding.

Deel I

p. 125

De wereldangst is ongetwijfeld het creatiefste van alle oergevoelens. Hieraan dankt de mens de rijpste en diepste van alle vormen en gestalten, niet alleen van zijn bewuste

innerlijke leven, maar ook van de weerspiegeling daarvan in talloze vormen van uiterlijke cultuur. Als een geheime, niet voor iedereen waarneembare melodie doortrekt de angst de vormentaal van elk waar kunstwerk, van elke innerlijke filosofie, van elke belangrijke daad, en dezelfde angst ligt, nog maar voor heel weinig mensen voelbaar, ook ten grondslag aan de grote problemen van elke wiskunde.

p. 272 t/m 275, (Deze hele paragraaf is bijzonder sterk. De laatste alinea op p. 275):

Dan dooft de stijl uit. Op de extreem vergeestelijkte, fragiele, bijna zelfdestructieve vormentaal van het Erechtheum en de Zwinger in Dresden volgt zowel in de


hellenistische grote steden als in het Byzantium van rond 900 en in het empire van het Noorden een mat en ouwelijk classicisme. Het einde is een soort schemertoestand, waarin men op een holle, overgeërfde, archaïsche of eclectische wijze nu eens deze, dan weer die vormen nieuw leven probeert in te blazen. Halfslachtige ernst en twijfelachtige echtheid domineren het kunstenaarschap. In die toestand bevinden we ons vandaag de dag. Het is een langgerekt spel met dode vormen, waarmee men de illusie van een levende kunst in stand probeert te houden.

p. 303-304

Hier, in de kamermuziek, bereikt de westerse kunst over de hele linie haar hoogtepunt. Het oersymbool van de oneindige ruimte is hier net zo volmaakt tot uitdrukking

gekomen als het oersymbool van de verzadigde lichamelijkheid tot uitdrukking is gekomen in de Doryphorus, de Speerdrager van Polycletes. Als bij Tartini, Nardini, Haydn, Mozart en Beethoven een van die onuitsprekelijk smachtende vioolmelodieën door de ruimte dwaalt, die de klanken van het begeleidende orkest eromheen weven, bevindt men zich tegenover de enige kunst die met de werken van de Akropolis kan wedijveren.

p. 305

Zij is de laatste volmaakte uitdrukking van de grote stijl van de westerse ziel, als een zonnige herfstdag. In het Wenen van de Congrestijd stierf zij uit.

p. 313

Men heeft de weergave van de horizon in de landschapsschilderskunt als zo vanzelfsprekend ervaren dat men nooit de beslissende vraag heeft gesteld waar hij

allemaal ontbreekt en wat dit ontbreken betekent. Men zal echter noch in een Egyptisch reliëf, noch in een Byzantijns mozaïek, noch op antieke vaasschilderingen en fresco’s, zelfs niet op die van het hellenisme met zijn ruimtelijke behandeling van de voorgrond, een zweem van een horizon aantreffen.

p. 331

De verheffing van het patina tot een artistiek middel met een zelfstandige betekenis impliceert echter nog veel meer. Men zou zich toch eens moeten afvragen of een Griek

de vorming van het patina niet als een teloorgang van het kunstwerk zou hebben ervaren. Het is niet alleen de kleur, het ruimtelijke, naar een ver verschiet verwijzende groen dat hij om psychische redenen vermeed; het patina is een symbool van vergankelijkheid en krijgt daardoor een merkwaardige relatie met de symbolen van de klok en de begrafenisrite.

p. 339

En dit ‘ik’ en ‘jij’ vormt de sleutel tot het geheim van het gotische portret. Een hellenistisch portret is een type houding, geen ‘jij’, geen biecht aan degene die het

maakt of begrijpt. Onze portretten beelden iets unieks af, wat ooit bestond en nooit terugkomt, een levensgeschiedenis uitgedrukt in een moment, een wereldcentrum waarvoor al het andere zijn wereld is, zoals het ‘ik’ het krachtcentrum wordt van de faustische volzin.

p. 371

Plein-air – dat is de bewuste, intellectuele en brute afkeer van wat men opeens ‘de bruine saus’ ging noemen, die zoals we zagen in de schilderijen van de grote meesters

de eigenlijke metafysische kleur was. Hierop was de schildercultuur van de scholen, vooral van de Nederlandse, gebaseerd, een cultuur die in het rococo reddeloos teloorging. Dit bruin, het symbool van ruimtelijke oneindigheid, dat voor de faustische mens van het schilderij iets van de ziel maakte, ervoer men plotseling als onnatuurlijk. Wat was er gebeurd?

p. 397

De Chinese ziel ‘wandelt rond in de wereld’: dit is de  betekenis van het Oost-Aziatische schildersperspectief, waarvan het convergentiepunt in het midden van het beeld, niet

in de verte ligt. Door het perspectief worden de dingen onderworpen aan het ik, dat ze ordenend opvat, en de antieke ontkenning van de perspectivische achtergrond betekent dus ook een gebrek aan ‘wil’, aan machtsaanspraak over de wereld.

p. 446

En wij? Binnen het ethisch socialisme in de zojuist vastgestelde zin, als grondstemming van de faustische ziel, die tussen de steenmassa’s van de grote steden is beland,

is deze herwaardering nu in volle gang. Rousseau is de stamvader van dit socialisme. Rousseau staat naast Socrates en Boeddha, de andere ethische woordvoerders van de grote civilisaties. Zijn afwijzing van alle grote cultuurvormen, van alle betekenisvolle conventies, zijn beroemde ‘terug naar de natuur’ en zijn praktisch rationalisme laten daar geen twijfel over bestaan. Ieder van hen heeft een duizendjarige innerlijkheid ten grave gedragen. Zij prediken het evangelie van de menselijkheid, maar het is de menselijkheid van de intelligente stadsmens, die de late stad en daarmee de cultuur beu is, wiens ‘zuivere’, namelijk zielloze rede streeft naar verlossing van de cultuur en haar gebiedende vorm, verlossing van haar harde, niet meer innerlijk doorleefde en daarom gehate symboliek.

p. 447

Cultuur en civilisatie – dat is het levende lichaam van een zielenleven en zijn mummie. Zo verschilt het West-Europese bestaan vóór 1800 van dat erna…

p. 447-448

Alleen een zieke voelt bewust zijn ledematen. Dat men een ametafysische religie construeert en zich tegen culten en dogma’s verzet, dat er tegen historische rechten

een natuurrecht wordt ingebracht, dat men in de kunst stijlen ‘ontwerpt’, omdat de stijl niet meer wordt verdragen en niet meer wordt beheerst, dat men de staat als ‘maatschappelijke orde’ opvat die men zou kunnen veranderen, zelfs zou moeten veranderen (naast Rousseaus Contrat social staan getuigeniseen uit de tijd van Aristoteles die precies dezelfde betekenis hebben): dit bewijst allemaal dat er iets definitief teloor is gegaan.

p. 449 (Een van mijn favoriete fragmenten binnen de toch al favoriete.)

Zolang de mens van een cultuur die haar voltooiing nadert eenvoudigweg zijn leven leidt, natuurlijk en vanzelfsprekend, kan hij zogezegd blindvaren op zijn gevoel.

Dat is zijn instinctieve moraal, die mogelijk in de vorm van duizend-en-één omstreden formules wordt gegoten, maar die men zelf niet bestrijdt, omdat men haar heeft. Zodra het leven vermoeid raakt, zodra men – op de kunstmatige bodem van grote steden, die thans geestelijke werelden op zich vormen – een theorie nodig heeft om het doelmatig te ensceneren, zodra het leven object van beschouwing is geworden, wordt de moraal een probleem.

[…] Je proeft iets kunstmatigs, iets zielloos en half-waars in al die bedachte systemen, waar de eerste eeuwen van alle civilisaties vol van zijn.

p. 451

Elke cultuur kent dus haar eigen manier  waarop het zielenleven uitdooft, en alleen die ene die met diepste noodzakelijkheid uit heel haar leven volgt.

Daarom zijn
. boeddhisme, stoïcisme en socialisme morfologisch gelijkwaardige afloopverschijnselen.

p. 454

De essentie van elke cultuur is religie, bijgevolg is de essentie van elke civilisatie irreligiositeit. Ook dat zijn twee woorden voor één en hetzelfde verschijnsel.

Wie dat niet aanvoelt in het werk vna Manet vergeleken met Velázquez, van Wagner vergeleken met Haydn, van Lysippus vergeleken met Phidias, van Theocritus vergeleken met Pindarus, heeft geen oog voor het beste wat kunst te bieden heeft. Zelfs de bouwkunst van het rococo is in haar meest wereldse werken nog religieus. De Romeinse bouwwerken daarentegen, zelfs de tempels van de goden, zijn irreligieus. Met het Pantheon, die oermoskee met het nadrukkelijk magische godsgevoel van zijn interieur, is het enige stuk echt religieuze bouwkunst in het oude Rome terechtgekomen.

p. 455

Dit uitdoven van de levende innerlijke religiositeit, dat geleidelijk ook de onbelangrijkste trek van het bestaan vormt en beheerst, is wat in het historisch wereldbeeld als omslag van cultuur in civilisatie verschijnt, als climacterium van de cultuur, zoals ik het vroeger noemde…

p. 456

Het is de bezoeker van de agora in Alexandrië en Rome en zijn ‘tijdgenoot’, de moderne krantenlezer; het is de ‘intellectueel’, die aanhanger van een cultus van geestelijke

middelmatigheid met de openbaarheid als cultusoord, indertijd evengoed als tegenwoordig; het is de antieke en westerse mens die je in het theater en in amusementsoorden, in de sport en in de literatuur van alledag tegenkomt.

p. 459

Het ethische socialisme is – ondanks de oppervlakkige illusies die men zich erover maakt – geen systeem van compassie, van humaniteit, van vrede en zorg voor elkaar, maar van de wil tot macht. Al het andere is zelfbedrog.

p. 480

Zelfs het eenvoudigste feit bevat al een theorie. Een feit is een eenmalige indruk op een wakend wezen, en alles hangt ervan af of het een mens van de klassieke oudheid

is of van het Westen, van de gotiek of van de barok, aan wie dit feit verschijnt of verscheen. Sta er eens bij stil wat voor indruk een bliksem moet maken op een mus en wat voor indruk die maakt op een natuuronderzoeker die juist bezig is met observeren, en bedenk wat dit ‘feit’ voor de natuuronderzoeker allemaal aan extra’s bevat in vergelijking met dit ‘feit’ voor de mus.

p. 481

Een scherpzinnige geest uit de tijd van Archimedes zou echter na grondige bestudering van de moderne theoretische natuurkunde hebben verzekerd

dat het voor hem onbegrijpelijk is hoe iemand zulke willekeurige, groteske en warrige voorstellingen kon aanmerken als wetenschap en, sterker nog, als noodzakelijke gevolgtrekkingen uit beschikbare feiten.

p. 482[/expand]

Ook het atheïstische natuuronderzoek heeft religie; de moderne mechanica is van a tot z een echo van een gelovige kijk op de wereld.

p. 502

In de bosachtige atmosfeer van de kathedralen, het imposante uitrijzen van de hoofdbeuk boven de zijbeuken in vergelijking met het platte dak van de basilica, […]

En wel in het loofbos met zijn mysterieuze wirwar van takken en het gefluister van de eeuwig bewogen bladermassa boven het hoofd van de toeschouwer, hoog boven de aarde, waarvan de kruin middels probeert los te komen. Denk wederom aan de romaanse ornamentiek en haar diepe affiniteit met de betekenis van de bossen. Het oneindige, eenzame, schemerige bos is het geheime verlangen van alle westerse bouwvormen gebleven.
[…] Het ruisen van het bos, waar geen dichter in de klassieke oudheid ooit de betovering van heeft ervaren, dat alle mogelijkheden van het apollinische natuurgevoel
te buiten gaat, houdt met zijn mysterieuze vraag ‘vanwaar’ en ‘waartoe’, zijn verzinken van het ogenblik in het eeuwige ten diepste verband met het lot, met het gevoel voor geschiedenis en tijdsduur, met de faustische zwaarmoedig-zorgelijke gerichtheid van de ziel op een oneindig verre toekomst. Daarom werd het orgel, waarvan het diepe en hoge dreunen onze kerken vult en waarvan de klank in tegenstelling tot de heldere, gezwollen klank van de antieke lyra en fluit iets grenzeloos en onmetelijks heeft, het orgaan van de westerse godsvrucht.

p. 505-506

Het is een wetenschappelijk vooroordeel dat mythen en godsvoorstellingen scheppingen zouden zijn van de primitieve mens en dat de ziel van de mythevormende

kracht ‘met de vooruitgang van de cultuur’ verloren zou gaan. Het tegendeel is het geval. […] Elke groots opgezette mythe staat aan het begin van een ontwakend zielenleven.

p. 519-520 (Ook een van mijn extra favoriete fragmenten):

Het zielenleven van elke cultuur is religieus […] Het staat dit zielenleven niet vrij ireligieus te zijn. Het kan hoogstens met die gedachte spelen, zoals men dat deed

in het Florence van de Medici. De mens van de wereldsteden daarentegen is irreligieus. Dat maakt deel uit van zijn aard, het is typerend voor zijn historische verschijning. Hoe graag hij vanuit het pijnlijke gevoel van innerlijke leegte en armoede ook religieus wil zijn, hij kan het niet. Alle grootstedelijke religiositeit berust op zelfbedrog.

p. 529

…de grote schilderkunst die rond 1680 uitdoofde… […] …in de negentiende eeuw, als de kunst op haar einde loopt en de geciviliseerde intelligentie het zielenleven overmeestert…

Deel II

(Zo veel prachtigs ook in deel II, maar vrijwel alles zo diep ingebed in en vervlochten met het betoog dat citeren de tekst geen recht doet. Hier is steeds meedenken geboden met deze geniale auteur.)

p. 101, (Het begin van het hoofdstuk ‘De ziel van de stad’):

Aan de Egeïsche Zee liggen rond het midden van het tweede millennium voor Christus twee werelden tegenover elkaar, een die van duistere voorgevoelens vervuld,

vol hoop en dronken van leed en daadkracht stilaan rijp wordt voor de toekomst: de Myceense – en de andere die zich sereen en verzadigd neervlijt onder de schatten van een oude cultuur, verfijnd en licht, met alle grote problemen ver achter zich: de Minoïsche op Kreta.

[…] Hoe we dat kunnen weten? Er waren meer van zulke momenten waarop mensen van twee culturen elkaar in de ogen zagen. We kennen meer dan één ‘tussen de culturen’.

p. 153

Het is de kardinale fout van de taalwetenschap dat ze taal in het algemeen met menselijke woordentaal verwart, niet theoretisch maar met grote regelmaat

in de praktijk van al het onderzoek. Dat heeft geleid tot een immense onwetendheid met betrekking tot de onoverzienbare hoeveelheid taalsoorten die algemeen onder dieren en mensen gangbaar zijn. […] Een onderzoek naar de taal mag zeker niet met de mens beginnen.

p. 159

Wie in zijn woordentaal liegt, verraadt zich in zijn gebarentaal, waar hij niet op let. Wie in zijn gebaren huichelt, verraadt zich in de klank van zijn stem. Juist omdat de starre taal middel en oogmerk van elkaar scheidt, bereikt ze voor de kennersblik nooit haar doel.

p. 167, (Dit klopt toch helemaal met de fase waarin wij in het Westen zitten, ook al kan die nog eeuwen duren, zich vertakken en eeuwen later pas

overgegaan blijkten te zijn een of meer nieuwe culturen):

Je moet je helemaal verdiepen in de starre onderscheidingen tussen subject en object, bedrijvende en lijdende vorm, tegenwoordige tijd en voltooid tegenwoordige tijd om te zien hoezeer het verstand hier de zintuigen de baas wordt en het werkelijk bestaande ontzielt.

p. 167

Dit middel tot contact tussen ik en jij heeft – juist door zijn perfectionering – van het dierlijk begrijpen van het gewaarworden een denken in woorden gemaakt,

dat het gewaarworden is gaan bevoogden. Piekeren betekent via woordbetekenissen met zichzelf communiceren. […] Begrippen doden het leven en vervalsen het wakker-zijn.

p. 198 (Ik moet hierbij denken aan onze visie op landen als Rusland en China):

Naties begrijpen elkaar net zomin als individuele mensen. Elke natie begrijpt slechts

een zelfgeschapen beeld van de andere, en slechts een klein aantal individuele kenners dringt dieper door. [/expand

p. 347  (Zo’n scherpe kijk op in feite het ontstaan van ons ik-tijdperk!):
Dit kleine, van het kosmische losgeraakte, in een individueel bestaan terechtgekomen ‘ik’, ‘alleen’ in de verschrikkelijkste betekenis van het woord, had de nabijheid nodig van een machtig ‘Gij’, en dat des te meer naarmate de geest zwakker was. Dat is de ultieme betekenis van de westerse priester, die vanaf 1215 door het sacrament van de priesterwijding en het character indelebilis boven de rest van de mensheid verheven was: een hand waarmee ook de armste God kon grijpen. Deze zichtbare verbinding met het oneindige heeft het protestantisme doorgesneden. Sterke geesten veroverden het voor zichzelf terug, voor de zwakken ging het geleidelijk verloren.

p. 349

In Duitsland althans trad de sage weer voor de Mariamythe in de plaats. Maria heette nu Vrouw Holle, en waar ooit het heilige had gestaan, verscheen nu de getrouwe Eckart.

p. 352

Zoals in de oudheid het trotseren van de goden door Prometheus als hybris werd opgevat, is de machine door de barok als duivels ervaren. De hellegeest

had de mens het geheim verraden hoe hij zich meester kon maken van het mechanisme van de wereld en zelfs voor god kon spelen.

p. 356 (Konden we dit in onze faustische bubbel maar allemaal inzien.):

Rationalisme betekent geloven, maar alleen in de resultaten van het kritisch begrip, dus in het ‘verstand’.

p. 360 (Ook weer zo’raak, dit fragment.):

Tweehonderd jaar na het puritanisme staat de mechanistische wereldvisie op haar hoogtepunt. Zij vormt de werkelijke religie van deze tijd. […] Cultuur is altijd synoniem

met religieus vormend vermogen. Elke grote cultuur begint met een reusachtig thema, dat oprijst uit het stedeloze platteland, in de steden met hun kunsten en denkwijzen veelstemmig wordt doorgevoerd en in de wereldsteden wegsterft in de finale van het materialisme.

p. 378 (Over wat er met je kan gebeuren tussen twee culturen, bijvoorbeeld met onze tweede-generatie immigranten!):

Vaker vormt de werkelijke innerlijke afvalligheid van de consensus, voor zover die een geloofssamenhang vormt, een schouwspel als dat van Indiase studenten die een

Engelse universitaire opleiding met Locke en Mill hebben genoten en nu met hetzelfde cynische dedain op zowel Indiase als westerse geloofsovertuigingen neerkijken en uiteindelijk zelf aan hun innerlijke ontreddering te gronde moeten gaan.

p. 401

Wie midden in een bos voelt hoe het stille gevecht om een stukje grond om hem heen gevoerd wordt, dag en nacht, zonder genade, wordt bevangen door afgrijzen voor de diepte van deze drijfveer, die bijna één is met het leven zelf.

p. 419 (Dit is ons drama, en we willen het niet zien, denk ik persoonlijk, we willen het zelfs ontkennen, waardoor ‘het lot’ ons zal meesleuren.):

Dit is het begrip dat de civilisatie aantreft en dat zij vernietigt door het begrip van de vierde stand, de massa, die de cultuur met haar gegroeide vormen principieel afwijst.

Dit is het absoluut vormloze, dat elk soort vorm, alle rangverschillen, het geordende bezit, de geordende kennis haatdragend vervolgt. Het is het nieuwe nomadendom van de wereldsteden, waarvoor de slaven en barbaren in de oudheid, de shudra’s in India, alles wat mens is één ongedifferentieerd stromend ‘iets’ vormen, dat zodra het ontstaat al uiteen is gevlalen, zijn verleden niet erkent en geen toekomst heeft. Daarmee wordt de vierde stand de uitdrukking van de geschiedenis die overgaat in wat geen geschiedenis meer heeft. De massa is het einde, het radicale niets.

p. 421 (Helemaal raak.):

Mogelijk is de staat in eenvoudigste zin even oud als het vrij in de ruimte beweeglijke leven zelfs, zodat zelfs zwermen en kuddes van heel eenvoudige diersoorten

een of andere ‘constitutie’ kennen, die bij mieren, bijen, sommige vissen, trekvogels en bevers een verbazingwekkende perfectie bereikt.

p. 471 (We krijgen hier een spiegel voorgehouden.):

In tegenspraak met dit grote feit [‘dat de grote bestaansstroom als eenheid in vorm is, één soort tact en instinct bezit’] verbreidt zich nu het rationalisme, die

wakker-zijnsgemeenschap van intellectuelen wier religie bestaat uit kritiek en wier numina geen godheden zijn, maar begrippen.

p. 502

Men dient dus goed te beseffen dat democratie ook in de Arabische wereld een standenideaal is, en wel van stadsmensen die daarin tot uitdrukking brengen dat ze vrij willen zij van oude bindingen aan het land, of het nu woestijn is of landbouwgrond.

p. 509

Maar de weg van Alexander naar Caesar is ondubbelzinnig en onvermijdelijk, en de sterkste natie van elke cultuur heeft die weg moeten afleggen,

of ze het nu wilde en wist of niet. / Voor de hardheid van deze feiten is geen uitvlucht mogelijk. De vredesconferentie in Den Haag van 1907 was het voorspel van de Wereldoorlog, die in Washington van 1921 zal het voorspel zijn van een nieuwe oorlog.

p. 510-11

Aan het begin, daar waar de civilisatie tot volle bloei komt – vandaag de dag – staat het wonder van de wereldstad, het grote stenen zinnebeeld van het vormloze, monsterlijk,

schitterend, zich in overmoed naar alle kanten uitbreidend. Zij zuigt de bestaansstromen van het machteloze land in zich op, mensenmassa’s die als duinen van het ene naar de andere verwaaien of als los zand tussen de stenen door glippen.

p. 515

Met de gevormde staat heeft ook de geschiedenis van de hoge cultuur zich te slapen gelegd., De mens wordt weer plan, gehecht aan zijn stukje grond, dof en duurzaam.

Het tijdloze dorp komt weer tevoorschijn, evenals de ‘eeuwige’ boer, kinderen verwekkend en graankorrels zaaiend in Moeder Aarde, een vlijtig, genoegzaam gekrioel, waar de storm van de soldatenkeizers overheen raast.

p. 516

En terwijl men in de hogere regio’s zegeviert en verlies lijdt, in een voortdurende afwisseling, bidt men in de diepte, bidt met die imposante vroomheid van de tweede

religiositeit, die alle twijfel voor altijd heeft overwonnen. Daar, en daar alleen, in de zielen, is de wereldvrede werkelijkheid geworden, de vrede van God, de hemelse vreugde van grijze monniken en kluizenaars.

p. 535  (Helemaal raak wat mij betreft, en ik persoonlijk mis de twijfel bij de beoefenaren van de heilig verklaarde wetenschappen van nu.):

Wij bevinden ons in een tijd van grenzeloos vertrouwen in de almacht van de rede. De grote algemene begrippen ‘vrijheid’, ‘recht’, ‘mensheid’ en ‘vooruitgang’ zijn heilig.

De grote theorieën zijn evangeliën. Hun overtuigingskracht berust niet op argumenten, want de massa van een partij heeft noch de kritische kracht, noch de distantie om ze serieus te toetsen, maar op de sacramentele wijding van de leuzen waarmee ze worden verkondigd. Overigens blijft deze betovering beperkt tot de bevolking van de grote steden en tot het tijdperk van het rationalisme, deze ‘religie van de ontwikkelde lieden’.

p. 536 (Hier, zoals op veel andere plaatsen, distancieert Spengler zich duidelijk van alles wat naar fascistisch riekt.):

Maar daarmee zijn geschriften als het Contrat Social en het Commmunistisch Manifest  eersterangs machtsmiddelen in handen van geweldenaars die binnen het partijleven

zijn opgeklommen en die in staat zijn de overtuiging van de overheerste massa te vormen en te benutten.

p. 536

…juist Plato heeft met zijn poging om Syracuse volgens een ideologisch recept om te vormen deze stad te gronde gericht.

p. 538

Aangezien geen van al die vormen gegroeid is, zoals het leenstelsel, maar uitgedacht, en dat bovendien niet op grond van een diepe kennis van mensen en dingen

maar op grond van abstracte voorstellingen van recht en rechtvaardigheid, gaapt er een kloof tussen de geest van de wetten en de praktische gewoonten die onder druk daarvan in stilte ontstaan, met als doel ze aan te passen aan of verre te houden van de tact van het daadwerkelijke leven.

Inkijkjes in Philip Roth en zijn werk

Wat niet op de radio kwam over Philip Roth

Vorige week belde iemand van De Taalstaat mij voor een gesprek in de radiouitzending van de volgende dag over Philip Roth. Het was nog niet zeker, en in de namiddag kreeg ik een berichtje dat ze Ko Kooman gingen interviewen. Ik hoop dat hij het goed gedaan heeft. Hieronder het resultaat van  voorbereidingen die ik al getroffen had.

Roth’ essaybundel Lectuur van mijzelf en anderen was mijn allereerste vertaling. Ik heb Roth vooral goed leren kennen door drie van de vier titels te vertalen van de latere bundeling Zuckerman gebonden. Sterker nog, ik was weg van die boeken en hij was mijn beste vriend, al heb ik hem nooit ontmoet. Geleidelijk werd hij uiteraard als een oude kennis die je nooit meer ziet.

Philip Roth, Waarom schrijven?
Verzamelde non-fictie 1960-2013

Ik zou voor De Taalstaat een echte, lange Roth-zin opzoeken in Waarom schrijven? Mijn keus viel op ‘Kijken naar Kafka’, waarin Roth zo typerend een quasi-clichéstukje over Kafka laat overlopen in hilarische fictie. Hoezo hilarisch? Nou, behalve doordat Roth altijd een goed oog en oor voor het hilarische heeft gehad, ook door iets anders, waar ik nog nooit over gelezen heb.

Discours

Roth was, behalve een hilarische grappenmaker ook een perfectionistische intellectueel die lezers en gehoor wist te imponeren met ellenlange zinnen, waarbij lezers en gehoor vaak dachten dat dat alles was. Niet dus, want dat iets was er ook nog. Bij de Zuckerman-boeken (ik weet niet hoe het bij het latere werk is) opent Roth bij elk verhaal een discours, een soort extra communicatiekanaal met de lezer. Via dat kanaal, dat af en toe dagzoomt met bijvoorbeeld een nadruk op een woord dat terugslaat op iets vijf of tien bladzijden daarvoor, stoot hij je in feite met zijn ellenboog aan en zegt, niet met zoveel woorden: ‘Kun je nagaan.’ of: ‘Hoe is het mogelijk, hè?’ En zeker bij Zuckerman, een dicht bij hemzelf liggende act, neemt hij niet alleen Zuckerman maar ook zichzelf min of meer op de hak. Een exclusieve extra laag voor de goede lezer. Literair smullen.

Naar Kafka kijken

In de zin die ik voor De Taalstaat had uitgekozen neemt hij, deels via bovengenoemd discourskanaal, Kafka op de hak. Het is een zin zoals hij ze altijd weer maakte, als een salvo, met een knal aan het eind, of een uithaal van de bajonet. Wat je kunt doen om hem helemaal te beleven: hem eerst lezen om hem te begrijpen, dan diep ademhalen en hardop voorlezen, rustig en op de toon en met het uitgestreken gezicht die we kennen van toen hij door Michaël Zeeman werd geinterviewd.  Dit is ‘m:

‘De hartstochtelijke brievenschrijver die er eindeloos over kon dubben welke trein naar Wenen te nemen om Milena te ontmoeten (áls hij haar al het weekend ging opzoeken); de burgerlijke vrijer met het hoge boord, die tijdens zijn eeuwigheid durende verloving met de nette Fräulein Bauer voor zichzelf een aantekening maakt waarin hij de argumenten ‘voor’ het huwelijk en de argumenten ‘tegen’ het huwelijk tegen elkaar afweegt; de dichter van het ongrijpbare en het onopgeloste, wiens geloof in het onwrikbare obstakel dat de wens van de verwezenlijking scheidt de kern vormt van zijn martelende visioenen van nederlagen; de Kafka wiens fictie elke gemakkelijke, roerende, menselijke dagdroom over redding en gerechtigheid en vervulling met extreme dromen van het tegenovergestelde, die spotten met alle oplossingen en ontsnappingen, weerlegt – deze Kafka ontsnapt.’

Naschrift van een ooggetuige

Philip Roth had na Portnoy’s klacht een imagoprobleem. Veel mensen stelden hem gelijk met zijn verteller, altijd erg irritant voor een schrijver, helemaal als gevestigde critici die beter zouden moeten weten, en in sommige gevallen tergend genoeg ook beter wéten, zich ook aan die simplificatie bezondigen, gewoon om jou, auteur, eens lekker te raken waar ze weten dat het pijn doet. Steeds meer mensen zagen hem op het laatst als een wellustige woesteling.

Interessant in dit verband is wat wijlen een oude vriend van mij over hem zei die hem vaak gezien en geobserveerd had omdat hij in dezelfde buurt woonde: ‘Hij is helemaal niet zoals velen denken,’ zei mijn vriend. ‘Hij is heel rustig en ingetogen, bescheiden zelfs.’

Stille waters, diepe gronden, ik weet het, maar als vertaler van De anatomische les denk ik ook: zou het niet kunnen dat die arme, al te beroemd geworden schrijver belaagd werd door ontketende vróuwelijke welllustige woestelingen? Ja, en aan de andere kant las ik ergens weer dat Claire Bloom hem met haar beste vriendin op de keukentafel had betrapt. Maar dan dringt zich weer de gedachte op: kun je een ex als Philip Roth erger treffen dan met een verhaal dat aansluit bij de oude, voor hem toch behoorlijk kwellende misverstanden rond zijn persoon?

Ik kijk dus uit naar een Roth-biografie die het allemaal gaat vertellen.

Lees op VertaalVerhaal hoe ik Reading Myself and Others vertaalde:
‘Het moet een Nederlands boek worden’

 

De samoerai – het waarom van het zo mooi

De samoerai van Shusaku Endo, een 34 jaar oude vertaling die de vertaler zelf verrast. De soberheid van stijl. Hoe een onderstroom zich doet voelen. Literatuur die níet op de pagina gebeurt. En: een tussenoplossing voor de zo onmisbare affiniteit.

Shusaku Endo, De samoerai, Kok 2018, 2e druk.
Endo, De samoerai, 2018

Oude vertaling kersvers

Shusaku Endo’s De samoerai komt 10 april 2018 opnieuw uit, ditmaal bij uitgeverij Kok. Ik vond het boek toen ik het vierendertig jaar geleden voor de Arbeiderspers vertaalde al mooi, maar begreep niet goed waarom. De stijl was zo sober! Te sober, vermoed ik nu, voor mijn jongere ik, die naïeve ideeën over stijl op een voetstuk had staan. Bij het doorlezen van de nieuwe proeven werd ik me niet alleen pas echt bewust hoe mooi dit boek is, maar ook waarom. Voor ik daarover verderga, iets over het boek en de achtergrond.

De samoerai en de historische achtergrond

Het boek speelt aan het begin van de 17e eeuw. Hasekura Rokuemon, een samoerai van zo lage rang dat hij bijna de gelijke is van de doodarme boeren onder hem, moet als een van de vier gezanten op een nieuwgebouwd schip mee naar Mexico, samen met een Spaanse missionaris, Velasco. De bedoeling is een deal tot stand brengen met Nueva España: handelsmonopolie in ruil voor het recht het christendom in Japan te prediken. Hoe kan zo’n  deze sobere roman zo aangrijpend zijn? Dat komt behalve door wat er in het gemoed van de personages gebeurt ook door de saillante historische achtergrond, die ik hier even zal aanstippen.

Historische bronnen zijn bij Endo vaker inspiratiebron, net als bij de roman Stilte ook bij De samoerai. Toen de werkelijk bestaande Hasekura Rokuemon (1571-1622) in oktober 1613 naar Mexico vertrok, begon hij een dagboek bij te houden, dat echter verloren is gegaan. In 2017 keerde hij terug in Japan. Zijn missie was op niets uitgelopen, mede door de politieke omslag in Japan, waar inmiddels overal de doodstraf stond op de minste of geringste uiting van christelijkheid.

Ene pater Luis Sotelo (1574-1624) stond model voor pater Velasco in de roman en eindigde net als Velasco in de roman na zijn terugkeer in Japan in 1624 op de brandstapel.

Nog pijnlijker detail, helemaal als je het boek gelezen hebt: volgens een brief van Hasekura’s kleinzoon ontdekten de Japanse autoriteiten in 1640 dat Hasekura’s zoon Gonshiro heimelijk rituelen in acht nam van het streng verboden christendom. Hasekura’s oudste zoon Kanzaburo, in het boek een jongen, werd hiervoor verantwoordelijk gehouden en moest seppuku plegen.

Er zitten in deze roman vele als-en besloten. Als de oom van Hasekura niet steeds verzocht had hun vroegere leengoed terug te krijgen… Als Velasco níet teruggegaan was naar Japan… Als Hasekura thuis geen teken of spoor van christendom had achtergelaten… Het is zo’n boek dat je met allerlei vragen en speculaties laat zitten: over die ene Japanner in een dorp in Mexico, over het fanatisme van de toenmalige christenen, over de ongelooflijke feodale wreedheid enzovoort.

Superieure soberheid

De stijl is zoals gezegd sober, zo sober dat je als lezer niet goed begrijpt hoe het kan dat je zo meegesleept wordt en je zo sterk bij Hasekura Rokuemon en Velasco betrokken gaat voelen. Endo is duidelijk een meester in het opbouwen en vertellen van zijn verhaal. Maar dat verklaart nog niet de intensiteit van zijn roman en waarom die overslaat op de lezer.

Wat zit er achter het brandende verlangen van Hasekura naar zijn armzalige leven thuis? En achter het allesverterende verlangen van Velasco naar het land  van de rijzende zon en een verhoopte functie als aartsbisschop? Hasekura en Velasco hebben het verlangen naar Japan vaderland met elkaar gemeen, en Velasco heeft daarbovenop nog eens zijn alles verterende ambitie. Maar wat is ambitie eigenlijk anders dan de drang het eigen leven zin te geven?

Endo verliet Japan als jongen van twaalf, en het moet haast wel zo zijn dat zijn eigen verlangen naar zijn geboorteland verantwoordelijk is voor de onderstroom in deze roman, die je qua kracht en werking wel degelijk spectaculair zou kunnen noemen (bij Velasco is het soms zelfs een bijna-zinnelijk verlangen). Endo zelf moet het zo indringend opgeroepen gevoel van verlorenheid bij de Japanners in den vreemde zelf gekend hebben. Ook hij leefde in verre buitenlanden, bovendien was hij zelf christen, katholiek om precies te zijn.

Doordat die intensiteit me bij het nalezen van de proeven zo verbaasde, bleef ik doorzoeken. Zat er nog iets in het boek dat daar een verklaring voor kon zijn? Ja, er zat inderdaad nog iets in.

Iets wat me misschien niet opviel omdat Endo het nergens overdrijft: korte zintuiglijke beschrijvingen. Ongemerkt weet hij je telkens in weinige woorden te raken met geuren en kleuren, bloemen, planten, bomen, baaien en bergen, soms alleen maar met een echo uit een droom, een schreeuw of roep van een dier, een kreet van een vrouw of van een gevangene in de nacht. En hij doseert zijn zintuiglijke miniatuurtjes met meesterhand. Als je als lezer op het punt staat het contact met die onderstroom te verliezen, zo lijkt het, dan komt hij weer met zo’n natuurflits. Het is inderdaad alsof hij er een parallel verhaal mee vertelt, een verhaal dat misschien juist zo sterk werkt doordat het bestaan ervan zich aan het redelijke verstand onttrekt.

Shusaku Endo’s boeken behoren tot het soort subtiele romans waarin de bedoelingen er niet dik bovenop liggen maar juist zoveel mogelijk verborgen worden gehouden om ze bij de lezer zo ongemerkt mogelijk naar binnen te smokkelen. Lezers van deze boeken, soms dus zelfs de vertaler, worden er vaak door gegrepen zonder te weten hoe dat komt. En ze blijken er na lezing diep door te zijn geroerd en opeens heel anders naar de wereld om hen heen te kijken.

Shusaku Endo, De samoerai, Arbeiderspers 1984
Endo, De samoerai, 1984

De affiniteitskwestie

Ik vind het erg belangrijk vind dat een literair vertaler zichzelf trouw  blijft en zijn eigen affiniteit volgt (zie mijn opstel ‘Affiniteit!’). Hoe kwam ik dan aan dit Japanse boek? Nou, ik had geen gelegenheid voorbij laten gaan om redacteuren te laten weten tot wat voor boeken ik me geroepen voelde. Zodoende had ik met toenmalig AP-redacteur E.B. een verstandhouding opgebouwd. Hij kende mijn affiniteiten en kwam bij mij terecht als hij een match vermoedde. Ik weigerde soms, maar meestal bleek zijn vermoeden te kloppen, zo ook met Endo, The Samurai, dat op verzoek van de auteur uit het Engels moest worden vertaald.

Zo’n zich in de vertaler inlevende redacteur wens ik elke literaire vertaler toe die zijn of haar auteurs nog niet heeft gevonden.