Categoriearchief: Allerlei

Close-reading, een valkuil

De open houding

Het is een grijs verleden. Ik studeer Neerlandistiek aan de Universiteit van Amsterdam. We lezen voor onszelf het gedicht ‘Valuta’ van Gerrit Achterberg uit zijn bundel Autodroom. Daarna beginnen we het met z’n allen te close-readen. Zo begon dat werkcollege Moderne Letterkunde van Lottie van Minnen, en het licht nog altijd op. Hoezo toch?

Nou, Achterbergs poëzie biologeert natuurlijk. Zelf mag ik dan niet houden van eindrijmen, maar die van hem spreken me vaak toch aan. Ze hebben iets ongenadigs, iets sadistisch. Het is alsof de taal Achterberg er telkens weer een loer mee draait, hem in weerwil van alle poëtische magie uiteindelijk weer opsluit in een zoveelste mislukking van zijn gekwelde bestaan. En zijn ritmes doen de celdeur dicht.

Gerrit Achterberg, Autodroom

Mogelijk speelde ook mee dat de eerste regel een bijzondere was, die je als het ware meevoerde: De wegen liggen in een reis. Wij gaan. Heel pregnant wordt hier een andere manier van denken dan de gebruikelijke gesuggereerd, een die het mogelijk maakt dat er iets in je hoofd kan ontstaan wat er eerder niet was.

Lottie verzocht ons om vrijuit te associëren – verrassend, bij een studie die zo ongeveer alles verwetenschappelijkte. Even geen intellectualistische poëzietheorieën, maar gewoon, zoals je daar als jongvolwassen mens zat, spontaan reageren op woorden, woordgroepen en regels. Ze verwelkomde al onze associaties, ook vergezochte, en selecteerde heel voorzichtig, trachtte zo min mogelijk vast te leggen. Het ging niet van ‘wat bedoelde de dichter hier’, maar ‘wat zou hier door het hoofd van de dichter kunnen hebben gespeeld?’

Deze open houding, die Lottie ons aanbeval, moet het ‘m voor mij gedaan hebben. Het was een bevrijdende ervaring, alsof we voor even van een onzichtbaar maar knellend keurslijf waren verlost.

Maar alleen het begin van dat college licht nog op. Hoe ging het daarna? Verdween de betovering? Waardoor dan?  Ik pak het gedicht erbij en begin het na al die jaren te herlezen:

De wegen liggen in een reis. Wij gaan.

De onrust van een dier om u te vinden,
doet mij weer voor de werklijkheid verblinden

en geeft mij over aan de vaste waan,

 dat niets van u geheel is doodgegaan;

Het vervolg op regel één komt al veel minder sterk op mij over, en niet alleen door de ritmedwang van ‘werklijkheid’. Er zit voor mijn gevoel iets geforceerds in dit arrangement van woorden. Het heeft voor mij iets van maakwerk. Het laatste waar ik zin in heb is om dit gedicht opnieuw te gaan close-readen.

Proef op de som

Ik neem een ander gedicht om te close-readen. Ik ben benieuwd naar mijn ervaring met het gedicht ‘Museaal’, alweer zo’n vier jaar geleden geschreven en opgenomen in mijn bundel Wegen in het onderweg. Het begint zo:

Museaal 

Vandaag kwam je zomaar bij me langs

ik keek naar buiten en daar was je

liggende figuur carrara

                                      sereen

zoals ik je alleen van foto’s ken

Het eerste wat opvalt: er staan geen leestekens in het gedicht. Kennelijk wil de dichter de lezer zo min mogelijk houvast geven. Op de nieuwe regel na ‘carrara’ en het inspringen van ‘sereen’ na, lijkt hij je te willen laten dwalen door de tekst, als een wandeling zonder wegwijzers. Voor zijn part mag je er misschien in verdwalen.

Museaal, de titel. Associaties: museum-achtig, museumwaardig. Rijmend op: taal, theatraal, zaal. Suggestie van iets groots, wie weet een groot gebaar. Half-verborgen: het woord Muze, en het Engelse muse, mijmeren, bewust of onbewust.

Vandaag kwam je zomaar bij me langs          Weinig mee aan de hand, denk je eerst. Maar dan blijf je met terugwerkende kracht hangen aan het woordje zomaar, dat aldoor kantelt tussen betekenissen als ‘toevallig’, ‘zonder-reden’, ‘in tegenstelling tot normaal’, en een uiting van verbazing. Plus nog het feit dat ‘zomaar’ ook kan staan voor ‘zo maar’, d.w.z. ‘op een bepaalde manier’ gevolgd door ‘maar…’ waarachter je dan een onuitgesproken vervolg kunt vermoeden dat is weggelaten. Mogelijk is dit te vergezocht. Maar een raadsel op zich is dit ‘zomaar’ hoe dan ook. Veel ongewisheid doet met dit ene woordje zijn intrede. Zo kan ook de toon waarop je het uitspreekt of denkt verschillende stemmingen uitdrukken, zelfs die van toonloosheid. Waarschijnlijk lijkt, mede op grond van de tweede regel (we kijken automatisch nu wat verder), een lichtelijk verraste toon; hij of zij is wellicht al een tijd niet bij de dichter langs geweest, en toen, plotseling, verscheen hij of zij. Alleen gebruikte de dichter niet het woordje ‘plotseling’ maar het veel ambiguere ‘zomaar’. De lezer verkeert nogal in onzekerheid.

ik keek naar buiten en daar was je     Hier krijg je als lezer de noties ‘plotseling’ en ‘onverwacht’ toch nog op pregnante wijze mee. Naar buiten kijken doe je door een raam, en daar staat normaal dan je bezoeker of bezoekster. Die klopte niet op het raam, maar in je ooghoek zag je iets, en toen je opkeek stond hij/zij daar. Als lezer word je nu benieuwd: wie zou dat dan zijn? Een ouder, een tante of oom? Snel verder lezend word je door een onverwachts beeld overvallen. Er staat niet iemand bij het raam, er ligt iemand. Het moet niet gekker worden.

liggende figuur carrara                      Na de eerste verbijstering – begon hier dus geen gewone anecdote? – herken je als lezer, de titel ‘museaal’ indachtig, de terminologie  die je je herinnert van de bordjes in musea, zoals o.a. bij liggende figuren, meestal op de zij, half opgericht. Dit beeld wordt bevestigd door het woordje ‘carrara’, zijnde het materiaal, het materiaal van het beeld, want daar moet het hier toch om gaan, een beeld van dat bekende witte marmer. Dit associëren we direct met onschuld of boven-de-moraal-verheven, bijvoorbeeld als het een beeld van een god of godin betreft. Als je de situatie moet samenvatten, zou je moeten vaststellen: een witmarmeren beeld van een liggende figuur komt bij de dichter langs, kennelijk blijft hij/zij zich buiten het raam ophouden, op magische wijze in de lucht zwevend. Als lezer voel je je gedwongen de gebruikelijke realiteit nog verder los te laten.

sereen
zoals ik je alleen van foto’s ken         
Waarom het woordje ‘sereen’ op een volgende regel? Alsof de dichter zelf een schokje beleefde als gevolg van deze overgang, alsof hij zich moet hernemen voor hij verder kan. En dan het binnenrijm dat erop volgt, ‘sereen’ met even later het ‘alleen’, dat niet alleen ‘uitsluitend’ maar ook ‘alleen’ of ‘eenzaam’ als betekenis in zich draagt. De dichter kent die ander anderszins dan van foto’s, maar alleen op foto’s was hij/zij sereen, zoals nu. En dan dat ‘foto’s’, wat wil zeggen dat het moet gaan om een hij/zij, marmeren beeld zijnde, die/dat de dichter ook van foto’s kent. Je denkt aan een (wellicht beroemd) beeld, of iemand, het kan nog altijd een god of godin zijn, die d.m.v. dat beeld is uitgebeeld. Intussen maakt het enjambement na ‘sereen’ dat dat woord een lading van verbaasdheid krijgt, zo niet bevreemding. Hij/zij was behalve in de gedaante van een marmeren beeld alleen op foto’s sereen te noemen. De marmeren-beeldverschijning heeft, net als foto’s ervan of van de ermee uitgebeelde persoon of godheid, iets sereens dat bij andere ‘ontmoetingen’ ontbrak…

Hoe het verwoorde verwordt

Verbijsterd stop ik hier. Hoe is het mogelijk dat de mooie, leuke open houding van het begin nu al helemaal is verdwenen! Ik ben verstrikt geraakt in een snel toenemend aantal mogelijke uitleggingen. En ik voorzie dat ik elke verstandelijke grip – want dat is wat ik aldoor op de tekst probeerde te krijgen – langs deze weg zo dadelijk sowieso zal verliezen.

Ik was bezig te doen wat het laatste is wat je met een gedicht wilt doen, namelijk het reduceren, kapotmaken. Close-reading als sloopmethode. Alsof gedichten gevaarlijke dingen zijn die in de eerste plaats onschadelijk gemaakt dienen te worden. Dit mag overdreven lijken, maar ons pragmatische, discursieve verstand werkt meestal zo. Op deze manier zijn we immers gewend onze belevingswereld veiliger te maken. Ja, vanuit de optiek van de noodzakelijke pragmaat in ons zijn gedichten inderdaad gevaarlijk. Ze zetten je belevingswereld op losse schroeven, ze geven onrust zo niet angst.

Voortschrijdend inzicht

Voor met name universitaire Neerlandici is de aanname verleidelijk dat close-reading gedachtengangen van de dichter blootlegt, dat het een intelligent soort speurwerk is waarmee we, als we het maar goed genoeg doen, poëzie en dichterschap binnen het domein van het rationeel en wetenschappelijk behapbare kunnen brengen.

Dit nu is een misvatting. Elk close-reading-verslag kan, net als trouwens elke kritiek en elk al of niet wetenschappelijk verantwoord essay, hooguit een minieme fractie weergeven van wat er in het onbewuste van de dichtende dichter allemaal plaatsvindt én van wat er in het onbewuste van de lezende lezer allemaal gebeurt bij onbevangen, intuïtieve lezing. Ook notities van de dichter zelf zullen de geheimen van zijn poëzie nooit kunnen openbaren. Integendeel, die zijn maar houvasten die hij zich tijdens of na het dichtproces heeft veroorloofd.

Het is absoluut waar dat close-reading kán helpen om dingen in een gedicht te vinden die anders onbewust blijven. Maar bij elke close-reading-exercitie verliezen we oneindig veel meer dan dat we winnen. Niet voor niets trachten veel dichters hun gedichten intellectueel-proof te maken.

Bottomline

Het begin van dat college close-reading, decennia terug, licht ondanks het bovenstaande nog steeds positief in mijn herinnering op. En eigenlijk is dat ook helemaal niet vreemd. Heel even, in het allereerste begin van een close-reading-sessie, heeft de ratio nog geen houvast. Dat maakt de aangename open houding mogelijk, zoals ik me die herinner. Helaas, zo blijkt, neemt de op begrip en integratie in de praktijk gerichte ratio het al gauw over en verwordt close-reading tot een geredeneer dat niets meer te maken heeft met poëzie.

Eerlijk gezegd, verwachtte ik toen ik aan dit stuk begon, een lofzang te gaan houden op die geweldige close-reading. Het tegenovergestelde rolt eruit: ik zie close-reading nu als iets destructiefs, iets anti-poëtisch, een van de vele manieren waarop je poëzie níet dient te lezen.

Poëzie is er niet om ontleed of uitgelegd te worden, net zomin om rationeel te worden begrepen – en dus gereduceerd. Niets zou ons, en zeker de Neerlandici onder ons, moeten beletten om poëzie uitsluitend intuïtief te lezen. Gedichten zijn er om te worden beleefd, ondergaan, ervaren. Dan alleen werkt de magie.

Mogelijk interessant

De bundel ‘Wegen in het onderweg’ als papieren uitgave vind je hier

Als e-book vind je hem hier

Toegift

Terug naar Achterberg. Hij heeft regels in zijn werk die je bij de keel grijpen. Maar één sprong er voor mij nog eens extra uit in zijn gedicht ‘Thebe’. Geef ik die regel hier weer, dan komt hij niet over zoals bij lezing van het hele gedicht. Daarom een link naar ‘Thebe’ op dnl.

Welke regel is het voor jou?
B.K.

 

Nederlands leren, 17 tips

Het is te doen, Marian Hoefnagel

Mijn eerdere blogpagina ‘6 tips om je Nederlands te verbeteren’, ooit bedoeld voor beginnende collega-vertalers en -ondertitelaars, bleek onverwacht gewild, vooral bij nieuwe Nederlanders.

Omdat ik bovendien recentelijk van nabij heb kunnen zien hoezeer statushouders en andere nieuwe Nederlanders soms worstelen met Nederlands leren, hierbij deze tips.

De vetgedrukte teksten voor degenen die net beginnen met Nederlands leren, de uitleg voor wie al iets verder zijn, en tips 14 t/m 17 voor wie nóg verder zijn.

Voor als je net begonnen bent Nederlands te leren

1. Leer als een Nederlands kind: luisteren en nazeggen
Kleine kinderen leren door luisteren en nadoen. En ze doen hun uiterste best omdat ze van nature beseffen hoe belangrijk de taal is voor hun toekomst. Begrijpen ze iets niet, dan vragen ze het gewoon aan iemand.

2. Durf fouten te maken
Zonder fouten te maken kun je niet leren. Je maakt je dus niet belachelijk als je fouten maakt. Integendeel.
Somige soorten taalfouten zijn zelfs noodzakelijke tussenstappen en juist een goed teken. Bijvoorbeeld: het foute ‘hij begrijpte’ dat moet zijn ‘hij begreep’. Maar een kind maakt deze fout doordat hij de regel begrijpt . Uitzonderingen als die van sterke werkwoorden, zoals ‘hij begreep’ gaat het later goed doen.

3. Luister altijd en overal naar Radio NPO1

Op Radio NPO1 wordt heel veel Nederlands gepraat. Je vindt de zender op internet, maar o.a. ook op de FM. Zie deze pagina: https://www.nporadio1.nl/frequenties .

Wist je dat: ook al luister je niet bewust naar het Nederlandse gepraat, je leert er tóch van, ook al doe je heel andere dingen doet zoals schoonmaken, koken, lezen enz.

4. Leg contact met Nederlanders

Hoe meer je Nederlanders in gewone situaties Nederlands hoort spreken, en jij dus gedwongen bent het te spreken, hoe sneller je het leert.

5. Ga níet over op Engels

Veel Nederlanders zullen op Engels willen overgaan als ze merken dat je Nederlands nog niet zo goed is. Dat is goed bedoeld, maar leg uit dat je Nederlands aan het leren bent en dus liever geen Engels spreekt.

6. Lees zoveel mogelijk Nederlands

Denk aan het gratis huis-aan-huisblad, het lijkt te moelijk maar je leert er veel van. Koop in de winkel, of leen in de bibliotheek Nederlandse stripboeken en kinderboeken. Lees de ondertitels op de Nederlandse tv als je naar een ondertiteld programma kijkt. Volg als het kan je interesses; als je iets in het Nederlands leest wat jouw speciale interesse heeft, leer je extra makkelijk snel.

7. Kijk en luister Nederlandse muziekvideo’s op YouTube

Maak een account aan als je die nog niet hebt. Begin met kinderliedjes met karaoke-ondertiteling, bijvoorbeeld hier:  Liedjes met ondertitels op YouTube Zoek andere Nederlandse zangers en zangeressen op. Maak alles wat je leerzaam en leuk lijkt favoriet. ‘Studeer’ elke dag een kwartiertje je favorieten en je leert vrijwel zonder moeite heel veel. Door ritme en melodie blijven liedteksten extra goed hangen.

8. Praat in volledige zinnetjes

Dwing jezelf in zinnetjes te praten, dus met vervoegde zelfstandig naamwoorden, bijvoeglijke naamwoorden, werkwoorden en lidwoorden.
Koop een mooi schrift en noteer zinnetjes die je vaker gebruikt. Doe dat vooral correct dan leer je geen fouten aan. Zo bouw je naast een woordenschat ook een zinnetjesschat op. Als je dat doet, zul je complimenten krijgen voor je Nederlands.

9. Koop Van Dale Basiswoordenboek Nederlands
Dit woordenboek is echt een fantastisch hulpmiddel als je Nederlands begint te leren. Bekijk het hier: Van Dale Basiswoordenboek  Gebruik het dagelijks meermalen en lees, zo mogelijk hardop, de korte, heldere Nederlandse voorbeeldzinnetjes. Die zijn precies wat je nodig hebt. ‘Studeer’ elke dag door er 10 minuten in te lezen.

10. Begin een lijst van eigen meestgemaakte fouten

Neem een apart schrift en noteer fouten die je vaker maakt. Blijf de lijst aanvullen. Wat je zal verrassen: je maakt wel vaak fouten, maar veel minder dan je dacht! Hoe dat kan? Gewoon, je maakt meestal dezelfde fouten. Ze zijn gewoontes geworden, die je dient af te leren. Met zo’n lijst kun je fouten snel afleren en wordt je beheersing al snel veel beter.

11. Beloon jezelf

Probeer Nederlands leren voor jezelf leuk te maken en beloon jezelf als je een week goed je best hebt gedaan.
Je kunt jezelf ook uitdagen met wekelijkse opdrachten aan jezelf en jezelf belonen als je de opdrachten hebt gedaan. 

12. Bedenk nog meer manieren om Nederlands te leren
Heb je zelf ideeën om makkelijk en leuk Nederlands te leren, deel ze met anderen. Kijk ook eens naar Duolingo en naar Babbel. Zoek zelf naar nog meer van dit soort handige mogelijkheden en probeer ze uit. Maak van Nederlands leren een hobby.

Voor als je wat verder bent

13. Doe elke dag de test Beter spellen op je tablet of  telefoon. Dat kost je hooguit twee minuten. Kijk om de zoveel tijd naar je scores, en je zult zien dat je geleidelijk beter leert spellen. Je kunt je hier aanmelden: https://www.beterspellen.nl/website/index.php

14. Heb je problemen met de/het  en wil je die graag oplossen? Dat kan met het boekje Het is te doen van Marian Hoefnagel. Google even waar je dit geweldige boekje nog kunt krijgen. Binnen enkele weken doe je het dankzij dit boekje bijna altijd goed. Deze auteur heeft meer handige titels, zoals  Een keurig meisje, Nederlands lezen voor anderstaligen, ook jongens, hoor.

15. Benut deze pagina om nog beter te worden: http://www.schrijftwijfel.nl/infographic-zo-vermijd-je-de-15-meestgemaakte-taal-en-spelfouten/  Let dan vooral op de punten 1, 3, 4, 7, 8, 12 en 14. De andere punten doen veel ‘Nederlandse’ Nederlanders heel vaak fout, die kun je beter voor later bewaren.

16. Lees een Nederlandse krant en Nederlandse boeken. Misschien is er een Nederlands tijdschrift gewijd aan een onderwerp dat jou interesseert: een buitenkans! Koop een los nummer, neem als het bevalt een abonnement. Een buitenkans is de  mogelijkheid om boeken te gaan lezen die hertaald zijn in eenvoudige taal, en bijna als kinderboeken lezen. Doen dus! Zie deze uitgeverij: Eenvoudig communiceren

17. Zijn er boeken in je moedertaal of in het Engels die je gelezen hebt en mooi vond? Misschien is het een idee om ze te herlezen, in Nederlandse vertaling.

Lees ook : ‘6 tips om je Nederlands te verbeteren’

Het onbewuste en een foto

India stond op mijn lijstje sinds ik als hippie strandde op Kreta, toen het woord bucketlist nog niet bestond. Dat moest ooit de reden zijn geweest waarom ik dit Indiase straatbeeld uit de krant geknipt had en op een prikbord bevestigd.

Straatbeeld ergens in India
Straatbeeld ergens in India

Maar waarom had ik deze foto al die jaren achter me aangesleept en in al mijn achtereenvolgende werkkamers weer trouw opgehangen? Onlangs besloot ik het bijna uiteenvallende stuk papier weg te gooien – en merkte tot mijn verbazing dat ik het niet over mijn hart kon verkrijgen.

Bewust kijken

Ik heb altijd gedacht dat de palen links langs de weg steigerpalen waren, alsof er huizen in aanbouw waren of werden opgeknapt, maar dat is dus helemaal niet zo. Ik dacht ook dat er massa’s mensen op deze foto stonden van wie er ook een heleboel herkenbaar in beeld waren. Ook dat blijkt niet te kloppen. Zo druk als ik het inmiddels in India met eigen ogen gezien heb, is het hier niet, en aan goed zichtbare, herkenbare wezens tel ik maar negen personen en een koe.

Er zijn klassenverschillen tussen rijders en passagiers, zie hun schoeisel. De passagiers in de riksja’s kijken geïnteresseerd naar iets  rechts, de riksjarijders niet, behalve die ene zonder vrachtje. De man met snor achter de eerste passagier, mogelijk ook een riksjarijder, kijkt daar ook naar; of hij een riksjarijder is weet ik niet, evenmin of hij een passagier heeft. De man achter de koe (gaat hij daar niet over struikelen?) lijkt net gekeken te hebben en het tafereel niet meer belangrijk te vinden. De man met het geruite jasje heeft misschien niets gezien, en de man wiens gezicht net zichtbaar is achter de derde riksja vermoedt nog niets.

En: er is geen vrouwelijk wezen te bekennen, afgezien van de heilige koe. Waren vrouwen daar toen in principe niet onderweg? Misschien is dat daar links een, wazig op de stoep.

Het onbewuste

Foto’s zijn misverstanden want gestolde ficties in een continuüm. Maar waarom kon ik deze foto dan niet gewoon weggooien? Mijn blik ging (voor de hoeveelste maal?) naar hun gezichten. En langzaam drong tot me door dat die negen mensen me niet zomaar bekend voorkwamen, het waren goede bekenden van me. Ik kende hun stemming, karakter, temperament en natuurlijke intelligentie. Ze waren als buurtgenoten, collega’s en klasgenoten met wie je nooit een woord hebt gewisseld, maar die je toch in de loop van jaren door en door hebt leren kennen.

Met mijn spiegelneuronen, zo weten we tegenwoordig, had ik de momentopname van die negen mensen en die koe, zonder dat ik het zelf wist, benut om ze te ‘lezen’, dag in dag uit, jaar in jaar uit. Het is niet zo dat ik dingen over ze weet, maar als zij uit deze momentopname zouden stappen en het woord tot mij richtten zou ik bij het geluid van hun stem, hun manier van praten en de gezichten die ze daarbij zouden trekken iets hebben van: ja, zo praat hij en zo kijkt hij daarbij. Precies als bij die buurtgenoten, collega’s, klasgenoten.

Conclusie, het onbewuste – dat enige echte kunstenaarsinstrument, dat alle schilders, beeldhouwers, dichters, schrijvers en, jawel, literair vertalers gratis ter beschikking hebben, als ze het tenminste weten te bevrijden uit het aangeleerde, uit de cultuur – dat onbewuste is dus ook aldoor en vermoedelijk veel meer dan we beseffen sociaal actief, zelfs aan de hand van zulke bedrieglijke afspiegelingen van de werkelijkheid als foto’s.

Kun je nagaan hoe onze bovenkamers gegijzeld worden bij bijvoorbeeld het kijken naar tv, bn-ers. Griezelig.

Concurrentie in de vrieskou

De kraai probeert de reiger weg te jagen
Kraai en reiger

Kraaien vallen misschien minder op. Al zo lang ik hier woon, zie ik een reiger bedelen bij de balkons. Kennelijk krijgt hij zo meer te eten dan wanneer hij zich aan zijn natuurlijke taak zou wijden, nl. kikkers e.d. vangen. Hij voert hele dagen niets uit en ik ben hem de labbekakkende reiger gaan noemen. En soms spelen parallellen door mijn gedachten met sommige andere levende wezens die het te makkelijk wordt gemaakt en daardoor ook hun natuurlijke weerbaarheid en pit geleidelijk kwijtraken.

De reiger is natuurlijk haantje de voorste in de gratis-hapjesketen. Maar die kraai! Uren lang ging dit zo door.

En ik merk dat mijn loyaliteit bij de intelligente kraai ligt. Het is alsof hij erover heeft nagedacht. En hij waagt zijn leven, want kan zomaar gespietst worden.

De audio, bij toeval ontstaan: tikkende klok en pianomuziek van Ravel. Best wel toepasselijk.

Ana en Pollyanna

Een miniatuur-i.m. en een tip voor vertalers en uitgevers

Eleanor Hodgman Porter (1868 - 1920)
Eleanor H. Porter

Bij allerlei dingen in het leven was het ‘Net als Pollyana’, ‘Dat zou Pollyanna ook hebben gezegd’ enzovoort. En ik herinner me wel gevraagd te hebben: ‘Wie is die Pollyanna dan?’ Waarop Ana verbijsterd antwoordde, alsof iedereen Pollyanna als bestaand persoon kende: ‘Ken je die dan niet? Pollyanna, van die bekende Amerikaanse boeken!’ Maar ik kende ze niet. Ik wist niet eens wat voor boeken dat waren. En ik nam net zo min als alle anderen het initiatief om eens op internet te kijken. Tot het te laat was.

Ana is er sinds 22 april jongstleden niet meer. Maar hier, bij haar zuster Graça in São Luís, Brazilië, lag Ana’s exemplaar, met voorin nog door Ana beschreven geeltjes over bepaalde passages die haar extra aanspraken. Deze door die ene lezeres veel gelezen Portugese versie lag te wachten op de eerstvolgende lezer. En door een vreemd soort pijn heen werd ik dat.

Pollyanna, oudere Portugese vertaling
Eleanor Porter, Pollyanna

Pollyanna is officieel een meisjesboek, geschreven door Eleanor H. Porter (1865 – 1920) en voor het eerst gepubliceerd in 1907. En Pollyanna is zo fris en levend als een boek maar zijn kan. Wat ben ik blij dat ik haar gevonden heb.

Pollyana komt als 11-jarig weeskind bij haar strenge, onvriendelijke tante wonen, en binnen luttele weken haalt ze uit alle nieuwe mensen het beste naar boven. En de manier waarop ze dat doet! Onder andere met het spel dat haar vader haar nog heeft geleerd: om in elke situatie, hoe erg en moeilijk ook, toch iets te ontdekken dat tot tevredenheid of blijheid kan stemmen. Sommigen gaan bewust het door haar gepropageerde spel spelen, anderen nemen het over, zoals Pollyanna zegt, zonder dat ze het zelf weten. En de lezer van Pollyanna? Die wordt weer als een kind: eenvoudig, ontvankelijk en tot blijheid geneigd.

Maar met deze lezer gebeurt nog iets. Al lezend ontdek ik: Ana leek op Pollyanna, was net zo’n affe, autonome en onschuldig gebleven persoon. En regelmatig schiet ik al lezend vol, net als veel personages in Pollyanna op allerlei momenten. Ik begrijp nu waarom Ana zo vaak naar Pollyanna verwees. Wat jammer dat niemand anders Pollyanna las en Pollyana met haar kon delen! Maar, zoals Pollyanna haar spel spelend zou kunnen zeggen: ‘Wat fijn dat jullie dat favoriete boek van haar tóch nog hebben ontdekt!’

Ana’s naam alleen al roept bij iedereen het grote verdriet op. Maar omdat veel stukken van haar Pollyanna zo bijzonder zijn en zozeer getuigen van haar, Ana’s levensstijl dat ik ze als deel van haar erfenis begin te zien, ben ik ze hier toch begonnen te vertellen – aan Graça, aan Ana’s moeder, aan haar neef. Hele passages blijk ik zomaar te kunnen navertellen, iets waar ik anders niet goed in ben… tot mijn stem breekt omdat gedachten aan Ana erbij komen. Dan is het even wachten geblazen voor ik weer verder kan. En uiteindelijk kunnen we om Pollyanna en wat ze allemaal meemaakt lachen.

Curieuze details

Eleanor H. Porter overleed op 52-jarige leeftijd. Een tikje bevreemd ontdekte ik deze overeenkomst: Ana Rosa in haar 52e levensjaar. Nog wat vreemder werd het toen ik op internet dit stukje las:

Het boek dat meerdere malen verfilmd is, is nauwelijks meer te krijgen en mag onder de klassiekers worden gerekend. Het fantastische gevoel dat ik aan het boek heb overgehouden is mij altijd bijgebleven, zelfs nu, op mijn tweeënvijftigste nog, terwijl ik de inhoud van het boek op internet heb moeten nazoeken. Helaas heb ik het boek dus niet meer, maar als ik het ergens zou tegenkomen, zou ik het zeker kopen.
Hilda Spruit
Deze hommage is speciaal geschreven voor de Kinderboekenweek 2013

Van Graça hoorde ik trouwens dat Ana niet allebei de boeken even goed vond. Het vervolg is in Brazilië getiteld Pollyanna moça (Pollyanna groeit op). Er lag een grote stapel hier in een boekhandel in São Luís, dus we konden het kopen. Nu ik het gelezen heb, durf ik te stellen dat Ana’s favoriete boek Pollyanna was. Dat boek is weergaloos (ondanks de sentimenten), en geen vervolg zou er ooit aan kunnen tippen.

Portugese vertaling van 'Pollyanna grows up'
Eleanor Porter, Pollyanna moça

Graça vertelde me nog iets. Overal waar Ana ging werken, had binnen luttele weken iedereen het over haar, met een zelfde soort verwondering en innigheid als die welke Pollyanna bij personages én lezers opwekt. Ook Ana haalde het beste in mensen naar boven met haar positieve, gevende houding.

Tip voor uitgevers en vertalers

Van deze klassieker, dacht ik, zullen toch wel meerdere edities in de Nederlandse boekhandel verkrijgbaar zijn? Integendeel: niet één! En dat al heel lang. Dus, vertalers en uitgevers, ligt hier geen kans op een succesvolle herontdekking? Bij voorkeur dan een goede vertaling, liever geen hertaling, en beslist niet als boek voor uitsluitend meisjes, maar als boek voor kinderen van 8 tot 80.

Het kind dat beschermt

‘Het kind dat beschermt’, door Koen Eykhout

Michiel uit De herfst zal schitterend zijn van Jan Siebelink is een loner. Na zijn afgebroken studie Frans gaat hij met bijna niemand meer om. Alleen met zijn dochtertje Yvonne en met de zwakbegaafde buurjongen Henk, die nummerborden noteert van passerende auto’s in de villawijk. Met Henk praat Michiel veel gemakkelijker dan met volwassenen. Zo’n anders begaafde jongen is ook Bennie uit Claus’ De metsiers. Bennie is de troost van zijn halfzusje Ana, maar ook haar beschermer tegen de smeerlappen in het dorp waar ze wonen. Dat het haar geen zier helpt, is evident. Het beeld van een simpele jongen als totem of talisman wordt in de literatuur veel gebruikt. Ook filmers zijn er niet vies van, denk maar aan de banjospeler uit Deliverance. Bennie en Henk hebben er een broer bij, een prachtjongen, hij is vijftien, hij heet Guus en hij woont in Hollandse fado van Bartho Kriek. Diens eerste boek Het ijzeren heden bleef vrijwel onopgemerkt, maar Hollandse fado zal ongetwijfeld een barmhartiger lot beschoren zijn.

Hollandse fado, Atlas 2000
Hollandse fado

Guus is de zoon van Koos Huizing in deze roman vol weemoed en verlangen. Koos wil naar zee, maar Koos is getrouwd met Jet en vader van Guus, Bennie en José en dus gaat Koos niet naar zee, maar werkt Koos op een kafkaesk kantoor. Het is 1958 en dan ga je niet zo makkelijk weg bij vrouw en kinderen. Dat jaartal is goed gekozen door Kriek want het ligt precies tussen het oude en het nieuwe. Het oude Nederland van Ons Indië en stille Ot en Siendorpjes wordt vertegenwoordigd door Koos’ vader, die weigert gebruik te maken van de nieuwe tunnel onder het Noordzeekanaal. Koos’ vrouw Jet daarentegen is voor alle vooruitgang. Ze verbetert pa als hij praat over Indië: Indonesië heet dat. Koos zelf wil alleen maar weg. Hij komt echter niet verder dan de vlucht van zijn verbeelding: de Portugese blues in de fadogezangen van Amália Rodrigues. De melancholische klanken verzachten zijn hoofdpijn. Koos zit klem. Thuis maar ook op zijn werk. Weggaan lukt hem niet, want hij meent dat hij zijn kinderen moet beschermen, vooral de arme Guus die geen goed kan doen bij zijn moeder.

Maar dan laat Kriek de boel kantelen. Door enkele subliem geschreven scènes voel je dat de rollen anders liggen. Guus beschermt zijn vader en niet andersom. Tijdens een wandeling met Guus voelt Koos hoe zijn grote mannenhand hangt als die van een kind in de hand van Guus, die zijn vader ondeugend lachend aankijkt en een kneepje geeft. Koos beseft dat hij Guus nodig heeft. ’s Nachts breekt hem het koude zweet uit bij de gedachte dat ook Guus ooit zal sterven: ‘Guus zal doodgaan. Voor het eerst in vijftien jaar dringt het tot Huizing door dat Guus naar momenten toe leeft waarin alles en iedereen hem zal hebben verlaten. In eenzaamheid zal Guus zijn laatste worsteling doormaken.’

Zover is het echter nog niet. Eerst moet Guus zijn vader niet slechts beschermen maar ook genezen. Als Koos vrijwel helemaal verstijft van de spanning, versteent als eens Mulisch’ Sergeant Massuro, en in het ziekenhuis belandt, voelt hij Guus’ helende handen: ‘Dan is het of de handen van Guus uiterst gevoelig worden voor wat zich in Huizings lijf afspeelt. (…) En Huizing voelt de stijfheid wegtrekken.’ Hollandse fado bevat meer melodieën dan dit warme lied over de grote jongen en zijn vader, maar voor mij zal het altijd het verhaal blijven van Guus die zijn vader redt, een van die verhalen waar je een tijdje in kunt geloven. Verhalen die je nodig hebt staat er in het boek, want er zijn alleen maar verhalen, sommige wat echter dan andere. Hollandse fado is zo’n echt verhaal. Over kinderen en wat ze te bieden hebben: bescherming. Prachtig.

Bartho Kriek – Hollandse fado. Uitgeverij Atlas, 270 blz. ISBN 9045003201. Vrijdag, 19 mei 2000 © Dagblad De Limburger

‘Verlaat mij niet’

Het ijzeren heden, De Morgen 17-9-98, door Joris Gerits

De titel van Geerten Meijsings begin dit jaar verschenen en goed onthaalde roman Tussen mes en keel was een verwijzing naar de zeventiende-eeuwse Anatomy of Melancholy. Daarin schreef Robert Burton dat alleen Gods zegen “may come betwixt the bridge and the brook, the knife and the throat”. Het romandebuut van vertaler Bartho Kriek (1950) had met een verwijzing naar hetzelfde citaat Tussen brug en baai kunnen heten: zijn hoofdpersonage, Albert Vijfhuizen, stapt in het midden van de Golden Gate-brug in San Francisco net niet over de reling, hoewel hij dat in gedachten al vaak heeft gedaan. De reden waarom hij niet springt is nogal sullig: op het ogenblik dat hij zich wil optrekken aan de borstwering duwt een mannetje hem een microfoon onder de neus met de vraag hoe het voelt de achthonderdste in de rij te worden sinds 1937.

Bartho Kriek heeft Het ijzeren heden als titel gekozen, verwijzend naar de gedachten van het hoofdpersonage tijdens zijn verdere wandeling naar San Francisco na zijn gestaakte zelfmoordpoging: “Terwijl ik de bebouwde kom in wandel, bedenk ik dat het voorval op de brug zo’n moment geweest kan zijn dat we maar een enkele maal in ons leven meemaken, namelijk een moment van algehele ommekeer. Alles zal daarna anders zijn, geleden leed hoeft niet meer de kop op te steken, crises en catastrofen behoren tot het verleden, liggen definitief achter je. Het heden, dat na dat voorval aanvangt, raakt vanzelf vervuld van mogelijkheden en vreugden, genietingen en hoogtepunten.”

Het ijzeren heden, Atlas 1998
Het ijzeren heden

Maar er komen na het citaat nog vijf hoofdstukken, en Albert maakt onder meer nog een uitstapje naar Antwerpen waar hij een revolver koopt. Die hij op de slotbladzijde echter nog altijd niet gebruikt heeft.

Krieks hoofdpersonage is niet zo uitgesproken manisch-depressief als Erik Provenier in Tussen mes en keel of de ik-figuur in het eveneens pas verschenen autobiografische Liefde is een zwaar beroep van Rogi Wieg. Albert Vijfhuizen is veeleer een achtenzestiger die zich niet thuis voelde in het burgerlijke gezin waarin hij de jongste van drie kinderen was. Met zijn vader en oudere broer wou hij de machtsstrijd in het familiebedrijf niet aangaan. Hoewel Albert een hogere technische opleiding voltooid heeft, gaf hij de voorkeur aan een baantje als chauffeur, nadien als postbode. Maar het ging telkens mis. Ook relaties met vrouwen die van hem hielden zijn plots afgebroken.

Via gesprekken met een vriend en oud-klasgenoot van hem, een schrift waarin hij op aanraden van een therapeut zijn “hele leven” opgetekend heeft en herinneringen die bij hem opkomen als hij wandelt langs de plaatsen die in zijn jeugd een belangrijke rol hebben gespeeld – het ouderlijk huis, de school, het fabrieksterrein – kom je stukje bij beetje te weten waarom Alberts pogingen om een normaal leven te leiden mislukt zijn. Vage aanwijzingen als “een verloren geliefde”, “een recente beroving in het buitenland”, “talrijke verblijven in het Sancta” krijgen geleidelijk scherpe contouren. Maar waarom in Albert op bepaalde momenten zo’n grote woede oplaait dat hij in één klap al wat hij heeft opgebouwd vernietigt, blijft onopgehelderd.

Wat hem overkomt doet denken aan wat Hans Andreus heeft beschreven in zijn autobiografische roman Denise. Waarom krijgt een man tijdens een zomervakantie op Elba plots de aandrang om zijn geliefde naar de keel te vliegen? De vraag is nadien beantwoord, maar het is nooit meer goedgekomen tussen Andreus en Odile Liénard. Uit de analyse later is gebleken dat voor de dichter een bedreiging uitging van mensen die hem het meest nabij waren. En dat gevoel van bedreiging kon in een periode van depressie tot sterk agressieve erupties leiden. De diepere oorzaak zou een onverwerkte en zeer hevige verlatingsangst zijn.

Ook Albert Vijfhuizen lijkt daardoor gekweld te worden. Geregeld duiken herinneringen op aan de beslissing van zijn ouders om hem naar een kostschool te sturen. Het heeft zijn relatie met zijn moeder grondig verstoord. De schuldgevoelens daarover van de moeder, neergeschreven op enkele dagboekblaadjes die Albert na haar dood gevonden heeft, maken duidelijk dat de kern van Alberts psychische problemen daarin gelegen is.

Opvallend in Het ijzeren heden is de grote beheersing waarmee en de haast gelukkige toon waarop de hoofdfiguur over zijn echec en zijn zelfmoordneigingen spreekt. De roman mag dan al gaan over de neurose, paranoia en paniek van een man in deze tijd, hij vliegt de lezer niet naar de keel. De hoofdpersoon is tot een gerijpt inzicht en een stoïcijnsche berusting in zijn verdere levenslot gekomen.

Tussen de slotregel van het eerste hoofdstuk “Er zijn genoeg redenen om het leven opgewekt tegemoet te treden” en de afsluitende zin van de roman “De avondhemel schrijnt” lijkt geen tegenspraak meer. Er is geluk èn ongeluk, zin èn onzin, vrede èn onvrede in dit bestaan en zelfs in ongeveer gelijke mate. Indien Albert alsnog zou beslissen een eind aan zijn leven te maken, dan zou die beslissing niet louter het gevolg zijn van het verlangen om voorgoed te ontsnappen aan psychische kwellingen, maar evenzeer van het filosofische inzicht dat alleen een vorm van geloof iemand ervan kan weerhouden om aan dit Sisyphusbestaan een einde te maken.

In Het ijzeren heden confronteert de auteur de roomse jeugd van zijn hoofdpersonage met de mentaliteit van zijn generatie (’68), de toenemende psychische druk van de maatschappij en een indringende reflectie over de zin van het leven zonder meer. Om zo’n onderneming literair tot een goed einde te brengen moet de auteur over levenservaring en stilistische kwaliteiten beschikken. Bartho Kriek bezit beide.