India stond op mijn lijstje sinds ik als hippie strandde op Kreta, toen het woord bucketlist nog niet bestond. Dat moest ooit de reden zijn geweest waarom ik dit Indiase straatbeeld uit de krant geknipt had en op een prikbord bevestigd.
Maar waarom had ik deze foto al die jaren achter me aangesleept en in al mijn achtereenvolgende werkkamers weer trouw opgehangen? Onlangs besloot ik het bijna uiteenvallende stuk papier weg te gooien – en merkte tot mijn verbazing dat ik het niet over mijn hart kon verkrijgen.
Bewust kijken
Ik heb altijd gedacht dat de palen links langs de weg steigerpalen waren, alsof er huizen in aanbouw waren of werden opgeknapt, maar dat is dus helemaal niet zo. Ik dacht ook dat er massa’s mensen op deze foto stonden van wie er ook een heleboel herkenbaar in beeld waren. Ook dat blijkt niet te kloppen. Zo druk als ik het inmiddels in India met eigen ogen gezien heb, is het hier niet, en aan goed zichtbare, herkenbare wezens tel ik maar negen personen en een koe.
Er zijn klassenverschillen tussen rijders en passagiers, zie hun schoeisel. De passagiers in de riksja’s kijken geïnteresseerd naar iets rechts, de riksjarijders niet, behalve die ene zonder vrachtje. De man met snor achter de eerste passagier, mogelijk ook een riksjarijder, kijkt daar ook naar; of hij een riksjarijder is weet ik niet, evenmin of hij een passagier heeft. De man achter de koe (gaat hij daar niet over struikelen?) lijkt net gekeken te hebben en het tafereel niet meer belangrijk te vinden. De man met het geruite jasje heeft misschien niets gezien, en de man wiens gezicht net zichtbaar is achter de derde riksja vermoedt nog niets.
En: er is geen vrouwelijk wezen te bekennen, afgezien van de heilige koe. Waren vrouwen daar toen in principe niet onderweg? Misschien is dat daar links een, wazig op de stoep.
Het onbewuste
Foto’s zijn misverstanden want gestolde ficties in een continuüm. Maar waarom kon ik deze foto dan niet gewoon weggooien? Mijn blik ging (voor de hoeveelste maal?) naar hun gezichten. En langzaam drong tot me door dat die negen mensen me niet zomaar bekend voorkwamen, het waren goede bekenden van me. Ik kende hun stemming, karakter, temperament en natuurlijke intelligentie. Ze waren als buurtgenoten, collega’s en klasgenoten met wie je nooit een woord hebt gewisseld, maar die je toch in de loop van jaren door en door hebt leren kennen.
Met mijn spiegelneuronen, zo weten we tegenwoordig, had ik de momentopname van die negen mensen en die koe, zonder dat ik het zelf wist, benut om ze te ‘lezen’, dag in dag uit, jaar in jaar uit. Het is niet zo dat ik dingen over ze weet, maar als zij uit deze momentopname zouden stappen en het woord tot mij richtten zou ik bij het geluid van hun stem, hun manier van praten en de gezichten die ze daarbij zouden trekken iets hebben van: ja, zo praat hij en zo kijkt hij daarbij. Precies als bij die buurtgenoten, collega’s, klasgenoten.
Conclusie, het onbewuste – dat enige echte kunstenaarsinstrument, dat alle schilders, beeldhouwers, dichters, schrijvers en, jawel, literair vertalers gratis ter beschikking hebben, als ze het tenminste weten te bevrijden uit het aangeleerde, uit de cultuur – dat onbewuste is dus ook aldoor en vermoedelijk veel meer dan we beseffen sociaal actief, zelfs aan de hand van zulke bedrieglijke afspiegelingen van de werkelijkheid als foto’s.
Kun je nagaan hoe onze bovenkamers gegijzeld worden bij bijvoorbeeld het kijken naar tv, bn-ers. Griezelig.