Ondergang van het avondland,
kanttekeningen en fragmenten
Onder de indruk van Oswald Spenglers De ondergang van het avondland, oorspronkelijk verschenen in 1923, en na intensieve lezing ervan, publiceer ik hier deze korte uiteenzetting gevolgd door een reeks fragmenten die mij bijzonder troffen. Dit doe ik uit dankbaarheid jegens vertaler Mark Wildschut, die geweldig werk heeft afgeleverd, en uitgever Boom, die dit project heeft aangedurfd, én om anderen, die om wat voor reden ook voor lezing terugschrokken, in de gelegenheid te stellen in korte tijd een impressie van de stijl en de diepgang van dit werk te krijgen, door mijn keuzes gekleurd, maar toch. Wie weet gaan sommigen het toch lezen en zijn ze er achteraf net zo blij mee als ik.
Als je, zoals ik heb gedaan, met de open houding van de goede, geïnteresseerde lezer dit tweedelige megawerk tot je neemt, word je als bij een rondleiding meegenomen langs de door Spengler gerangschikte, met elkaar vergeleken en door hem toegelichte grote culturen uit het historische verleden. Kort gezegd is De ondergang van het avondland een grootse, met talloze voorbeelden geïllustreerde demonstratie van de visie dat culturen als organismen zijn, dat ze geboren worden, hun jeugd doorlopen, tot volwassenheid en bloei komen, en dan in verval raken en sterven – waarna de deelnemende individuen niet-meer-historisch doorleven, min of meer als de dieren.
Je verneemt, om er enkele aspecten van de vele uit te lichten, dat elke cultuur volgens Spengler een ander oersymbool heeft (de ‘Weg’ in de Chinese cultuur, de ‘grot’ in de oude Egyptische cultuur, het ‘lichaam’ in de Griekse en Romeinse oudheid, die door Spengler als één cultuur beschouwd worden met de Romeinse als eindfase ofwel civilisatie, en de ‘ruimte’ in onze cultuur, door Spengler de faustische cultuur genoemd). Haarfijn krijg je uitgelegd hoe kunstenaars uit perioden die eeuwen, millennia zelfs uit elkaar liggen ‘tijdgenoten’ kunnen zijn, namelijk omdat ze in dezelfde, vergelijkbare levensfase van hun respectievelijke culturen leefden en werkten.
Behalve dat Spengler met zijn visie recht doet aan het besef, zo oud als de mensheid, van het cyclische karakter van het leven, doet hij met talloze voorbeelden pregnant uitkomen hoe blind mensen kunnen zijn voor de overwegingen en visies van mensen van andere culturen. Hoe leerzaam is dat niet voor onze tijd met zijn multiculturele tendenzen?
Ik ben me zijn grote culturen gaan voorstellen als bubbels, analoog aan de kleine die we kennen van de sociale media en bijvoorbeeld van door lezers zelf samengestelde digitale ‘kranten’, maar gigantische eeuwen, soms millennia oude bubbels, waaruit zich in de loop der tijd lagen afsplitsen, die soms doodlopen en soms leiden tot nieuwe culturen, waarbij elke nieuwe cultuur de door Spengler geschetste ontwikkelingsgang noodzakelijkerwijs zal doorlopen – of we het willen of leuk vinden of niet.
Spengler is een schrijver-filosoof van het uitgestorven type, een universeel genie, van alle wetenschappen en kunsten thuis. De ondergang is niet makkelijk, lezing ervan was voor mij als een grote expeditie door een onmetelijk, tot dusver onbekend gebied, met talloze ontdekkingen en fraaie, onvergetelijke vergezichten.
Vooral de eerste honderden pagina’s betrapte ik mezelf regelmatig op de gedachte ‘dit gaat zo ver en zo diep, hoeveel mensen hebben deze expeditie daadwerkelijk volbracht, oftewel alles écht gelezen en geprobeerd te begrijpen? Wie van al die lezers die dat in allerlei publicaties impliciet van zichzelf beweerden, en er soms ideologisch behepte oordelen aan vastknoopten, waren al of niet onbewust oneerlijk?
Het is alsof Spengler uitgaat van de gedachte ‘óf je wilt je kop in het zand steken, óf je wilt weten hoe het allemaal zit’. En de overtuiging dat velen het laatste willen, plus de wil ons daarbij te helpen, lijkt Spenglers voornaamste motief geweest te zijn voor het schrijven van De ondergang van het avondland. Bescheiden, onnadrukkelijk, pas helemaal aan het eind van het monumentale werk, komt hij met zijn motto, deze uitspraak van Epictetus: Ducunt fata volentem, nolentem trahunt. ‘Het lot begeleidt hem die toestemt, de onwillige sleurt het mee.’
De ondergang van het avondland bood mij niet alleen veel leesgenot, tot in het poëtische aan toe, het werk opende ook mijn ogen voor het vaak totale, blinde onbegrip tussen mensen van verschillende culturen, en het deed me het simpele feit beseffen dat ook ik als lid van de op zijn eind lopende faustische cultuur, hoezeer ik dat ook neig te denken, niet écht in de bubbels die andere culturen zijn kan kijken. De ondergang van het avondland heeft mijn leven verrijkt en veranderd.
De ondergang van het avondland.
Vertaling Mark Wildschut
Uitgeverij Boom, 2017
De fragmenten
Commentaar van ondergetekende tussen haakjes na de pagina-aanduiding.
Deel I
p. 125
De wereldangst is ongetwijfeld het creatiefste van alle oergevoelens. Hieraan dankt de mens de rijpste en diepste van alle vormen en gestalten, niet alleen van zijn bewuste
p. 272 t/m 275, (Deze hele paragraaf is bijzonder sterk. De laatste alinea op p. 275):
Dan dooft de stijl uit. Op de extreem vergeestelijkte, fragiele, bijna zelfdestructieve vormentaal van het Erechtheum en de Zwinger in Dresden volgt zowel in de
hellenistische grote steden als in het Byzantium van rond 900 en in het empire van het Noorden een mat en ouwelijk classicisme. Het einde is een soort schemertoestand, waarin men op een holle, overgeërfde, archaïsche of eclectische wijze nu eens deze, dan weer die vormen nieuw leven probeert in te blazen. Halfslachtige ernst en twijfelachtige echtheid domineren het kunstenaarschap. In die toestand bevinden we ons vandaag de dag. Het is een langgerekt spel met dode vormen, waarmee men de illusie van een levende kunst in stand probeert te houden.
p. 303-304
Hier, in de kamermuziek, bereikt de westerse kunst over de hele linie haar hoogtepunt. Het oersymbool van de oneindige ruimte is hier net zo volmaakt tot uitdrukking
p. 305
Zij is de laatste volmaakte uitdrukking van de grote stijl van de westerse ziel, als een zonnige herfstdag. In het Wenen van de Congrestijd stierf zij uit.
p. 313
Men heeft de weergave van de horizon in de landschapsschilderskunt als zo vanzelfsprekend ervaren dat men nooit de beslissende vraag heeft gesteld waar hij
p. 331
De verheffing van het patina tot een artistiek middel met een zelfstandige betekenis impliceert echter nog veel meer. Men zou zich toch eens moeten afvragen of een Griek
p. 339
En dit ‘ik’ en ‘jij’ vormt de sleutel tot het geheim van het gotische portret. Een hellenistisch portret is een type houding, geen ‘jij’, geen biecht aan degene die het
p. 371
Plein-air – dat is de bewuste, intellectuele en brute afkeer van wat men opeens ‘de bruine saus’ ging noemen, die zoals we zagen in de schilderijen van de grote meesters
p. 397
De Chinese ziel ‘wandelt rond in de wereld’: dit is de betekenis van het Oost-Aziatische schildersperspectief, waarvan het convergentiepunt in het midden van het beeld, niet
p. 446
En wij? Binnen het ethisch socialisme in de zojuist vastgestelde zin, als grondstemming van de faustische ziel, die tussen de steenmassa’s van de grote steden is beland,
p. 447
Cultuur en civilisatie – dat is het levende lichaam van een zielenleven en zijn mummie. Zo verschilt het West-Europese bestaan vóór 1800 van dat erna…
p. 447-448
Alleen een zieke voelt bewust zijn ledematen. Dat men een ametafysische religie construeert en zich tegen culten en dogma’s verzet, dat er tegen historische rechten
p. 449 (Een van mijn favoriete fragmenten binnen de toch al favoriete.)
Zolang de mens van een cultuur die haar voltooiing nadert eenvoudigweg zijn leven leidt, natuurlijk en vanzelfsprekend, kan hij zogezegd blindvaren op zijn gevoel.
p. 451
Elke cultuur kent dus haar eigen manier waarop het zielenleven uitdooft, en alleen die ene die met diepste noodzakelijkheid uit heel haar leven volgt.
. boeddhisme, stoïcisme en socialisme morfologisch gelijkwaardige afloopverschijnselen.
p. 454
De essentie van elke cultuur is religie, bijgevolg is de essentie van elke civilisatie irreligiositeit. Ook dat zijn twee woorden voor één en hetzelfde verschijnsel.
p. 455
Dit uitdoven van de levende innerlijke religiositeit, dat geleidelijk ook de onbelangrijkste trek van het bestaan vormt en beheerst, is wat in het historisch wereldbeeld als omslag van cultuur in civilisatie verschijnt, als climacterium van de cultuur, zoals ik het vroeger noemde…
p. 456
Het is de bezoeker van de agora in Alexandrië en Rome en zijn ‘tijdgenoot’, de moderne krantenlezer; het is de ‘intellectueel’, die aanhanger van een cultus van geestelijke
p. 459
Het ethische socialisme is – ondanks de oppervlakkige illusies die men zich erover maakt – geen systeem van compassie, van humaniteit, van vrede en zorg voor elkaar, maar van de wil tot macht. Al het andere is zelfbedrog.
p. 480
Zelfs het eenvoudigste feit bevat al een theorie. Een feit is een eenmalige indruk op een wakend wezen, en alles hangt ervan af of het een mens van de klassieke oudheid
p. 481
Een scherpzinnige geest uit de tijd van Archimedes zou echter na grondige bestudering van de moderne theoretische natuurkunde hebben verzekerd
p. 482[/expand]
Ook het atheïstische natuuronderzoek heeft religie; de moderne mechanica is van a tot z een echo van een gelovige kijk op de wereld.
p. 502
In de bosachtige atmosfeer van de kathedralen, het imposante uitrijzen van de hoofdbeuk boven de zijbeuken in vergelijking met het platte dak van de basilica, […]
p. 505-506
Het is een wetenschappelijk vooroordeel dat mythen en godsvoorstellingen scheppingen zouden zijn van de primitieve mens en dat de ziel van de mythevormende
p. 519-520 (Ook een van mijn extra favoriete fragmenten):
Het zielenleven van elke cultuur is religieus […] Het staat dit zielenleven niet vrij ireligieus te zijn. Het kan hoogstens met die gedachte spelen, zoals men dat deed
p. 529
…de grote schilderkunst die rond 1680 uitdoofde… […] …in de negentiende eeuw, als de kunst op haar einde loopt en de geciviliseerde intelligentie het zielenleven overmeestert…
Deel II
(Zo veel prachtigs ook in deel II, maar vrijwel alles zo diep ingebed in en vervlochten met het betoog dat citeren de tekst geen recht doet. Hier is steeds meedenken geboden met deze geniale auteur.)
p. 101, (Het begin van het hoofdstuk ‘De ziel van de stad’):
Aan de Egeïsche Zee liggen rond het midden van het tweede millennium voor Christus twee werelden tegenover elkaar, een die van duistere voorgevoelens vervuld,
p. 153
Het is de kardinale fout van de taalwetenschap dat ze taal in het algemeen met menselijke woordentaal verwart, niet theoretisch maar met grote regelmaat
p. 159
Wie in zijn woordentaal liegt, verraadt zich in zijn gebarentaal, waar hij niet op let. Wie in zijn gebaren huichelt, verraadt zich in de klank van zijn stem. Juist omdat de starre taal middel en oogmerk van elkaar scheidt, bereikt ze voor de kennersblik nooit haar doel.
p. 167, (Dit klopt toch helemaal met de fase waarin wij in het Westen zitten, ook al kan die nog eeuwen duren, zich vertakken en eeuwen later pas
Je moet je helemaal verdiepen in de starre onderscheidingen tussen subject en object, bedrijvende en lijdende vorm, tegenwoordige tijd en voltooid tegenwoordige tijd om te zien hoezeer het verstand hier de zintuigen de baas wordt en het werkelijk bestaande ontzielt.
p. 167
Dit middel tot contact tussen ik en jij heeft – juist door zijn perfectionering – van het dierlijk begrijpen van het gewaarworden een denken in woorden gemaakt,
p. 198 (Ik moet hierbij denken aan onze visie op landen als Rusland en China):
Naties begrijpen elkaar net zomin als individuele mensen. Elke natie begrijpt slechts
p. 347 (Zo’n scherpe kijk op in feite het ontstaan van ons ik-tijdperk!):
Dit kleine, van het kosmische losgeraakte, in een individueel bestaan terechtgekomen ‘ik’, ‘alleen’ in de verschrikkelijkste betekenis van het woord, had de nabijheid nodig van een machtig ‘Gij’, en dat des te meer naarmate de geest zwakker was. Dat is de ultieme betekenis van de westerse priester, die vanaf 1215 door het sacrament van de priesterwijding en het character indelebilis boven de rest van de mensheid verheven was: een hand waarmee ook de armste God kon grijpen. Deze zichtbare verbinding met het oneindige heeft het protestantisme doorgesneden. Sterke geesten veroverden het voor zichzelf terug, voor de zwakken ging het geleidelijk verloren.
p. 349
In Duitsland althans trad de sage weer voor de Mariamythe in de plaats. Maria heette nu Vrouw Holle, en waar ooit het heilige had gestaan, verscheen nu de getrouwe Eckart.
p. 352
Zoals in de oudheid het trotseren van de goden door Prometheus als hybris werd opgevat, is de machine door de barok als duivels ervaren. De hellegeest
p. 356 (Konden we dit in onze faustische bubbel maar allemaal inzien.):
Rationalisme betekent geloven, maar alleen in de resultaten van het kritisch begrip, dus in het ‘verstand’.
p. 360 (Ook weer zo’raak, dit fragment.):
Tweehonderd jaar na het puritanisme staat de mechanistische wereldvisie op haar hoogtepunt. Zij vormt de werkelijke religie van deze tijd. […] Cultuur is altijd synoniem
p. 378 (Over wat er met je kan gebeuren tussen twee culturen, bijvoorbeeld met onze tweede-generatie immigranten!):
Vaker vormt de werkelijke innerlijke afvalligheid van de consensus, voor zover die een geloofssamenhang vormt, een schouwspel als dat van Indiase studenten die een
p. 401
Wie midden in een bos voelt hoe het stille gevecht om een stukje grond om hem heen gevoerd wordt, dag en nacht, zonder genade, wordt bevangen door afgrijzen voor de diepte van deze drijfveer, die bijna één is met het leven zelf.
p. 419 (Dit is ons drama, en we willen het niet zien, denk ik persoonlijk, we willen het zelfs ontkennen, waardoor ‘het lot’ ons zal meesleuren.):
Dit is het begrip dat de civilisatie aantreft en dat zij vernietigt door het begrip van de vierde stand, de massa, die de cultuur met haar gegroeide vormen principieel afwijst.
p. 421 (Helemaal raak.):
Mogelijk is de staat in eenvoudigste zin even oud als het vrij in de ruimte beweeglijke leven zelfs, zodat zelfs zwermen en kuddes van heel eenvoudige diersoorten
p. 471 (We krijgen hier een spiegel voorgehouden.):
In tegenspraak met dit grote feit [‘dat de grote bestaansstroom als eenheid in vorm is, één soort tact en instinct bezit’] verbreidt zich nu het rationalisme, die
p. 502
Men dient dus goed te beseffen dat democratie ook in de Arabische wereld een standenideaal is, en wel van stadsmensen die daarin tot uitdrukking brengen dat ze vrij willen zij van oude bindingen aan het land, of het nu woestijn is of landbouwgrond.
p. 509
Maar de weg van Alexander naar Caesar is ondubbelzinnig en onvermijdelijk, en de sterkste natie van elke cultuur heeft die weg moeten afleggen,
p. 510-11
Aan het begin, daar waar de civilisatie tot volle bloei komt – vandaag de dag – staat het wonder van de wereldstad, het grote stenen zinnebeeld van het vormloze, monsterlijk,
p. 515
Met de gevormde staat heeft ook de geschiedenis van de hoge cultuur zich te slapen gelegd., De mens wordt weer plan, gehecht aan zijn stukje grond, dof en duurzaam.
p. 516
En terwijl men in de hogere regio’s zegeviert en verlies lijdt, in een voortdurende afwisseling, bidt men in de diepte, bidt met die imposante vroomheid van de tweede
p. 535 (Helemaal raak wat mij betreft, en ik persoonlijk mis de twijfel bij de beoefenaren van de heilig verklaarde wetenschappen van nu.):
Wij bevinden ons in een tijd van grenzeloos vertrouwen in de almacht van de rede. De grote algemene begrippen ‘vrijheid’, ‘recht’, ‘mensheid’ en ‘vooruitgang’ zijn heilig.
p. 536 (Hier, zoals op veel andere plaatsen, distancieert Spengler zich duidelijk van alles wat naar fascistisch riekt.):
Maar daarmee zijn geschriften als het Contrat Social en het Commmunistisch Manifest eersterangs machtsmiddelen in handen van geweldenaars die binnen het partijleven
p. 536
…juist Plato heeft met zijn poging om Syracuse volgens een ideologisch recept om te vormen deze stad te gronde gericht.
p. 538
Aangezien geen van al die vormen gegroeid is, zoals het leenstelsel, maar uitgedacht, en dat bovendien niet op grond van een diepe kennis van mensen en dingen