Philip Roth vertalen

Mei 2018 verschijnt van Philip Roth, die opgehouden is met schrijven, de verzamelde non-fictie onder de titel Waarom schrijven? bij de Bezige Bij. Een dikke pil van bijna 500 bladzijden, een deel waarvan bestaand uit de inhoud van het in 1976 verschenen Reading Myself and Others

Het is 1976. Je bent student Nederlands, hebt literaire aspiraties en leeft van een renteloos voorschot dat natuurlijk te snel opgaat. Wat te doen? Literair vertalen trok. Was het niet een stap in de richting van schrijven? Ik had al eens wat voor Amnesty International vertaald en besloot uitgevers te bellen. Van Wout Tieges van Meulenhoff mocht ik een proefvertaling maken.

Dagen lang ploeteren bezorgde me duizelingen en een gigantische koppijn, en een aan alle kanten rammelende proefvertaling. Ik leverde in bij Meulenhoff en had een week later een gesprek. Ik was van plan nee te zeggen, maar Wout Tieges zag er wat in en haalde me over. Als free-lancer (wat klonk dat heerlijk vrij) begon ik aan Philip Roth z’n Reading Myself and Others. Mijn financiële problemen waren opgelost, ook al doordat ik nu bijna geen tijd meer had om geld uit te geven (een onontbeerlijk pre van het vrije beroep van literair vertaler).

Een half jaar lang draaide mijn leven daar in de studentenflat aan de Rustenburgerdwarsstraat om dat boek met zijn ellenlange worstzinnen. Buren en vrienden hielpen me waar mogelijk met het oplossen van de enorme vertaalproblemen waarvoor ik gesteld werd door wat ik toen hield voor een van de beste schrijvers ter wereld.

Ik weet nu dat het voor vertalers geen gewild boek was: moeilijk en moeilijk verkoopbaar. Het werd ook geen mooie vertaling, al leerde ik er veel van. Later leerde ik Roth vertalen en mocht ik hem blijven vertalen…

Het kind dat beschermt

‘Het kind dat beschermt’, door Koen Eykhout

Michiel uit De herfst zal schitterend zijn van Jan Siebelink is een loner. Na zijn afgebroken studie Frans gaat hij met bijna niemand meer om. Alleen met zijn dochtertje Yvonne en met de zwakbegaafde buurjongen Henk, die nummerborden noteert van passerende auto’s in de villawijk. Met Henk praat Michiel veel gemakkelijker dan met volwassenen. Zo’n anders begaafde jongen is ook Bennie uit Claus’ De metsiers. Bennie is de troost van zijn halfzusje Ana, maar ook haar beschermer tegen de smeerlappen in het dorp waar ze wonen. Dat het haar geen zier helpt, is evident. Het beeld van een simpele jongen als totem of talisman wordt in de literatuur veel gebruikt. Ook filmers zijn er niet vies van, denk maar aan de banjospeler uit Deliverance. Bennie en Henk hebben er een broer bij, een prachtjongen, hij is vijftien, hij heet Guus en hij woont in Hollandse fado van Bartho Kriek. Diens eerste boek Het ijzeren heden bleef vrijwel onopgemerkt, maar Hollandse fado zal ongetwijfeld een barmhartiger lot beschoren zijn.

Hollandse fado, Atlas 2000
Hollandse fado

Guus is de zoon van Koos Huizing in deze roman vol weemoed en verlangen. Koos wil naar zee, maar Koos is getrouwd met Jet en vader van Guus, Bennie en José en dus gaat Koos niet naar zee, maar werkt Koos op een kafkaesk kantoor. Het is 1958 en dan ga je niet zo makkelijk weg bij vrouw en kinderen. Dat jaartal is goed gekozen door Kriek want het ligt precies tussen het oude en het nieuwe. Het oude Nederland van Ons Indië en stille Ot en Siendorpjes wordt vertegenwoordigd door Koos’ vader, die weigert gebruik te maken van de nieuwe tunnel onder het Noordzeekanaal. Koos’ vrouw Jet daarentegen is voor alle vooruitgang. Ze verbetert pa als hij praat over Indië: Indonesië heet dat. Koos zelf wil alleen maar weg. Hij komt echter niet verder dan de vlucht van zijn verbeelding: de Portugese blues in de fadogezangen van Amália Rodrigues. De melancholische klanken verzachten zijn hoofdpijn. Koos zit klem. Thuis maar ook op zijn werk. Weggaan lukt hem niet, want hij meent dat hij zijn kinderen moet beschermen, vooral de arme Guus die geen goed kan doen bij zijn moeder.

Maar dan laat Kriek de boel kantelen. Door enkele subliem geschreven scènes voel je dat de rollen anders liggen. Guus beschermt zijn vader en niet andersom. Tijdens een wandeling met Guus voelt Koos hoe zijn grote mannenhand hangt als die van een kind in de hand van Guus, die zijn vader ondeugend lachend aankijkt en een kneepje geeft. Koos beseft dat hij Guus nodig heeft. ’s Nachts breekt hem het koude zweet uit bij de gedachte dat ook Guus ooit zal sterven: ‘Guus zal doodgaan. Voor het eerst in vijftien jaar dringt het tot Huizing door dat Guus naar momenten toe leeft waarin alles en iedereen hem zal hebben verlaten. In eenzaamheid zal Guus zijn laatste worsteling doormaken.’

Zover is het echter nog niet. Eerst moet Guus zijn vader niet slechts beschermen maar ook genezen. Als Koos vrijwel helemaal verstijft van de spanning, versteent als eens Mulisch’ Sergeant Massuro, en in het ziekenhuis belandt, voelt hij Guus’ helende handen: ‘Dan is het of de handen van Guus uiterst gevoelig worden voor wat zich in Huizings lijf afspeelt. (…) En Huizing voelt de stijfheid wegtrekken.’ Hollandse fado bevat meer melodieën dan dit warme lied over de grote jongen en zijn vader, maar voor mij zal het altijd het verhaal blijven van Guus die zijn vader redt, een van die verhalen waar je een tijdje in kunt geloven. Verhalen die je nodig hebt staat er in het boek, want er zijn alleen maar verhalen, sommige wat echter dan andere. Hollandse fado is zo’n echt verhaal. Over kinderen en wat ze te bieden hebben: bescherming. Prachtig.

Bartho Kriek – Hollandse fado. Uitgeverij Atlas, 270 blz. ISBN 9045003201. Vrijdag, 19 mei 2000 © Dagblad De Limburger

‘Verlaat mij niet’

Het ijzeren heden, De Morgen 17-9-98, door Joris Gerits

De titel van Geerten Meijsings begin dit jaar verschenen en goed onthaalde roman Tussen mes en keel was een verwijzing naar de zeventiende-eeuwse Anatomy of Melancholy. Daarin schreef Robert Burton dat alleen Gods zegen “may come betwixt the bridge and the brook, the knife and the throat”. Het romandebuut van vertaler Bartho Kriek (1950) had met een verwijzing naar hetzelfde citaat Tussen brug en baai kunnen heten: zijn hoofdpersonage, Albert Vijfhuizen, stapt in het midden van de Golden Gate-brug in San Francisco net niet over de reling, hoewel hij dat in gedachten al vaak heeft gedaan. De reden waarom hij niet springt is nogal sullig: op het ogenblik dat hij zich wil optrekken aan de borstwering duwt een mannetje hem een microfoon onder de neus met de vraag hoe het voelt de achthonderdste in de rij te worden sinds 1937.

Bartho Kriek heeft Het ijzeren heden als titel gekozen, verwijzend naar de gedachten van het hoofdpersonage tijdens zijn verdere wandeling naar San Francisco na zijn gestaakte zelfmoordpoging: “Terwijl ik de bebouwde kom in wandel, bedenk ik dat het voorval op de brug zo’n moment geweest kan zijn dat we maar een enkele maal in ons leven meemaken, namelijk een moment van algehele ommekeer. Alles zal daarna anders zijn, geleden leed hoeft niet meer de kop op te steken, crises en catastrofen behoren tot het verleden, liggen definitief achter je. Het heden, dat na dat voorval aanvangt, raakt vanzelf vervuld van mogelijkheden en vreugden, genietingen en hoogtepunten.”

Het ijzeren heden, Atlas 1998
Het ijzeren heden

Maar er komen na het citaat nog vijf hoofdstukken, en Albert maakt onder meer nog een uitstapje naar Antwerpen waar hij een revolver koopt. Die hij op de slotbladzijde echter nog altijd niet gebruikt heeft.

Krieks hoofdpersonage is niet zo uitgesproken manisch-depressief als Erik Provenier in Tussen mes en keel of de ik-figuur in het eveneens pas verschenen autobiografische Liefde is een zwaar beroep van Rogi Wieg. Albert Vijfhuizen is veeleer een achtenzestiger die zich niet thuis voelde in het burgerlijke gezin waarin hij de jongste van drie kinderen was. Met zijn vader en oudere broer wou hij de machtsstrijd in het familiebedrijf niet aangaan. Hoewel Albert een hogere technische opleiding voltooid heeft, gaf hij de voorkeur aan een baantje als chauffeur, nadien als postbode. Maar het ging telkens mis. Ook relaties met vrouwen die van hem hielden zijn plots afgebroken.

Via gesprekken met een vriend en oud-klasgenoot van hem, een schrift waarin hij op aanraden van een therapeut zijn “hele leven” opgetekend heeft en herinneringen die bij hem opkomen als hij wandelt langs de plaatsen die in zijn jeugd een belangrijke rol hebben gespeeld – het ouderlijk huis, de school, het fabrieksterrein – kom je stukje bij beetje te weten waarom Alberts pogingen om een normaal leven te leiden mislukt zijn. Vage aanwijzingen als “een verloren geliefde”, “een recente beroving in het buitenland”, “talrijke verblijven in het Sancta” krijgen geleidelijk scherpe contouren. Maar waarom in Albert op bepaalde momenten zo’n grote woede oplaait dat hij in één klap al wat hij heeft opgebouwd vernietigt, blijft onopgehelderd.

Wat hem overkomt doet denken aan wat Hans Andreus heeft beschreven in zijn autobiografische roman Denise. Waarom krijgt een man tijdens een zomervakantie op Elba plots de aandrang om zijn geliefde naar de keel te vliegen? De vraag is nadien beantwoord, maar het is nooit meer goedgekomen tussen Andreus en Odile Liénard. Uit de analyse later is gebleken dat voor de dichter een bedreiging uitging van mensen die hem het meest nabij waren. En dat gevoel van bedreiging kon in een periode van depressie tot sterk agressieve erupties leiden. De diepere oorzaak zou een onverwerkte en zeer hevige verlatingsangst zijn.

Ook Albert Vijfhuizen lijkt daardoor gekweld te worden. Geregeld duiken herinneringen op aan de beslissing van zijn ouders om hem naar een kostschool te sturen. Het heeft zijn relatie met zijn moeder grondig verstoord. De schuldgevoelens daarover van de moeder, neergeschreven op enkele dagboekblaadjes die Albert na haar dood gevonden heeft, maken duidelijk dat de kern van Alberts psychische problemen daarin gelegen is.

Opvallend in Het ijzeren heden is de grote beheersing waarmee en de haast gelukkige toon waarop de hoofdfiguur over zijn echec en zijn zelfmoordneigingen spreekt. De roman mag dan al gaan over de neurose, paranoia en paniek van een man in deze tijd, hij vliegt de lezer niet naar de keel. De hoofdpersoon is tot een gerijpt inzicht en een stoïcijnsche berusting in zijn verdere levenslot gekomen.

Tussen de slotregel van het eerste hoofdstuk “Er zijn genoeg redenen om het leven opgewekt tegemoet te treden” en de afsluitende zin van de roman “De avondhemel schrijnt” lijkt geen tegenspraak meer. Er is geluk èn ongeluk, zin èn onzin, vrede èn onvrede in dit bestaan en zelfs in ongeveer gelijke mate. Indien Albert alsnog zou beslissen een eind aan zijn leven te maken, dan zou die beslissing niet louter het gevolg zijn van het verlangen om voorgoed te ontsnappen aan psychische kwellingen, maar evenzeer van het filosofische inzicht dat alleen een vorm van geloof iemand ervan kan weerhouden om aan dit Sisyphusbestaan een einde te maken.

In Het ijzeren heden confronteert de auteur de roomse jeugd van zijn hoofdpersonage met de mentaliteit van zijn generatie (’68), de toenemende psychische druk van de maatschappij en een indringende reflectie over de zin van het leven zonder meer. Om zo’n onderneming literair tot een goed einde te brengen moet de auteur over levenservaring en stilistische kwaliteiten beschikken. Bartho Kriek bezit beide.

6 tips om je Nederlands te verbeteren

Lees ook: Nederlands leren, 17 tips

Raar maar waar

Voor (beginnende) vertalers en ondertitelaars is en blijft de kwaliteit van het Nederlands een groot probleem. Voor veel andere Nederlanders trouwens ook.

Een vorig bericht van mij, ‘5 manieren om los te komen van de brontaal’, heeft hier zijdelings mee te maken. Om de kwaliteit van je Nederlands zelf te verbeteren kun je de volgende dingen doen:

Het is te doen, je de/het goed gebruiken

  1. Veel Nederlandse romans lezen, liefst niet de allernieuwste. Je passieve Nederlands, je taalgevoel in feite, gaat er enorm van vooruit, mede doordat allerlei weggezakte zaken al lezende opnieuw tot leven worden gewekt.
  2. Een abonnement op een goede krant nemen en die ook elke dag lezen.
  3. Bij twijfel dingen opzoeken in de Van Dale en andere degelijke naslagwerken.
  4. Bij zo ongeveer alle taalkwesties: de adviespagina’s van Onze Taal raadplegen, http://www.onzetaal.nl/taaladvies Allerlei veelgemaakte fouten met  hun/hen, welk voorzetsel bij een werkwoord te gebruiken enzovoort kun je hier terugvinden, voorkomen en afleren.
  5. Heb je problemen met de/het, koop en benut dan het boekje Het is te doen van Marian Hoefnagel. Binnen enkele weken doe je het bijna altijd goed.
  6. Abonneer je op Beter Spellen: http://www.beterspellen.nl/website/index.php en doe vijf dagen per week een kleine test.

5 manieren om los te komen van de brontaal

Een van de moeilijkste dingen voor veel beginnende vertalers en ondertitelaars is het loskomen van de brontaal, die hun enige echte houvast is. Vaak draait het uit op een zich jaren voortslepend proces met veel negatieve feedback van eindredacties.

Dit zijn vijf simpele manieren om dat proces enorm te verbeteren en te versnellen:

  1. Zet je af tegen de brontaal. Leer jezelf sowieso af om de eerste woorden direct uit de brontaal vertaald over te typen (een veel gemaakte fout, waardoor je jezelf aan de brontaal vastketent). Eén voorbeeld van je afzetten: ‘I don’t believe it!’ niet vertalen met ‘Ik geloof het niet.’ maar met ‘Dat lijkt me stug.’ of ‘Ik geloof er geen barst van.’ enzovoort.
  2. Leef je in in de tekst en de situaties. Zeg wat jij als Nederlander in die situatie zou zeggen of verklaren.
  3. Proef uitdrukkingen op de tong en lees je werk hardop voor. Als je dit doet, vergeet je even dat je aan het vertalen bent en word je weer de authentieke Nederlandse taalgebruiker die je eigenlijk bent en die grappig genoeg veel beter kan omzetten dan de vertaler in je.
  4. Deel je werk op in fasen en neem pauzes ertussen. Maak eerst een complete kladversie (dus niet zin voor zin meteen gaan zitten herlezen en verbeteren want dan krijg je geen afstand tot de tekst). 2e fase, zonodig: research. 3e fase, bij voorkeur na verloop van tijd: nalezen en corrigeren.  4e fase: nogmaals nalezen en corrigeren. 5e fase: je vertaling hardop nalezen. Laatste fase: spellingscontrole.
  5. Bouw een arsenaal op van omzettingen en do’s en don’ts. Hou een lijst bij van goede omzettingen, plus een lijst met dingen die je beslist niet moet doen: zoals bijvoorbeeld ‘what’s going on?’ blind vertalen met ‘wat is er gaande?’ of ‘that sounds more like it’ met ‘dat klinkt er meer naar’ – dit laatste hybride Engerlands komt uit de ondertiteling van de zeer leuke docufilm Catfish, die door de VPRO met zeer belabberde ondertiteling is uitgezonden (met veel ‘warenhuizen’ in plaats van ‘pakhuizen’ en zo).

Pleidooi voor goede literaire (vertaal)kritiek

Ik heb mijn mottige paperback dicht gelaten en mij ondergedompeld in Faulkners Southern Gothic, herschreven in poldertaal. Na enkele pagina’s – ik was verbaasd dat ik niets van de roman had onthouden, zo direct ervoer ik de dwingende zinnen – viel een kartonnen kaart uit het boek. Het bleek een ‘leeshulp’, waarop puntsgewijs de chronologie van de ‘moeilijke’ eerste twee hoofdstukken wordt gegeven. Door de ‘leeshulp’ werd het boek opeens op afstand geplaatst, het leek alsof ik mij als lezer niet meer onbevangen in de tekst mocht wagen.

Gustaaf Peek over Faulkner, Het geluid en de drift, NRC, 4 december 2010

Mijn uit 2010 daterende vertaling van Faulkners ‘The Sound and the Fury’, of mijn persoon, mag hier dan enigszins het slachtoffer zijn, Peeks houding als criticus, die hijzelf hier treffend omschrijft, voldoet op pregnante wijze aan de eerste voorwaarde die je aan een criticus kunt stellen: dat hij zich voor het kunstwerk openstelt.
B.K.

Lees verder op literairnederland.nl:
http://www.literairnederland.nl/over-recenseren/

Inhoud:
  • Wat er mis is
  • Literaire cultuur
  • De praktijk van de literaire kritiek
  • Negatieve kritieken en positieve kritieken
  • Voorwaarden voor literaire (vertaal)kritiek
  • De discipline literair vertalen
  • Consequenties voor:
    • Auteurs en vertalers…
    • De critici…
    • De redacties…
    • Het Nederlands Letterenfonds
  • Tot slot: wat dichters, prozaschrijvers en literair vertalers kunnen doen na een onrechtmatige bespreking of beoordeling.

Drie Braziliaanse miniaturen

Schoonheidsideaal in Brazilië: opblaaspop

Als je in Brazilië verblijft en  in de cultuur en de taal geïnteresseerd bent, ontkom je niet aan de telenovela’s, de Braziliaanse soaps. Meestal hebben de personages allerlei rekeningen met elkaar te vereffenen en hebben ze om de vijf minuten een woede-uitbarsting, waarbij de ruziënde partijen steeds keurig wachten tot de ander is uitgekrijst.

De Braziliaanse televisiewereld is als een gigantische machinerie. Het lijkt allemaal wat verder te gaan dan we al kennen van Hollywood. Aan de ene kant stappen gewone mensen met allerlei individuele uiterlijke kenmerken erin, en aan de andere kant, op het tv-scherm verschijnen ze als kennelijk als ideaal ervaren sjablonen. De vrouwen allemaal heel jong of zogenaamd heel jong, met allemaal even weelderig, meestal lang haar, allemaal hetzelfde rechte neusje, dezelfde geprononceerde jukbeenderen met iets ingevallen wangen, dezelfde lange kaaklijn en nadrukkelijke kin, dezelfde brede, volle lippen en dezelfde bijna griezelig ordelijke en afgeronde rijen hagelwitte tanden en kiezen. Ze hebben iets supervrouw-achtigs, alsof ze mannelijke hormonen slikken. De borsten zijn aan de grote kant en altijd even stevig,  zonder de minste neiging tot uitzakken, en de konten, die naar ieder zegt allerbelangrijkste lichaamsdelen van de Braziliaanse vrouw (omdat het de man immers alleen maar te doen is om bunda en bola, kont en voetbal) ogen allemaal even opgepompt en overdone, om te voldoen aan… ja, waaraan eigenlijk? Aan de macho-man, die uitsluitend vrouwelijke opblaaspoppen over zijn tv-scherm wil zien rondbanjeren?

Eén ding is echter ongeschonden gebleven, eigenlijk twee dingen: de ogen, die de plastische poppendokters nog altijd niet kunnen ‘verbeteren’. En vanuit alle kunstmatigheid staren die radeloze relicten van onze voortijd je aan.

In motels wordt hier niet geslapen!

Er zijn veel culturele verschillen tussen Brazilië en Nederland, en ook de kleinere zijn intrigerend, bijvoorbeeld dat men in tropisch São Luís ervan overtuigd is dat in de regen lopen, zelfs bij 30 graden Celsius, tot een verkoudheid leidt, en dat verkoudheid als een veel ernstiger kwaal gezien wordt dan in NL. Of neem het feit dat tocht in huis in NL als bedreiging beschouwd wordt voor de gezondheid en in bijna altijd snikheet São Luís als bitter noodzakelijke ventilatie.

Nog een saillant verschil: in Brazilië én in Nederland nemen automobilisten regelmatig voorrang en in beide landen leidt dat gedrag vaak tot woede bij de bestuurders over het aangedane onrecht: ze kijken boos, schelden, tuteren en nog veel erger, en de daders in Nederland én in Brazilië produceren dan vaak de welbekende opgestoken middelvinger. De Nederlanders hebben echter nog niet ontdekt wat veel Brazilianen al lang in praktijk brengen: de bij voorbaat bedankende opgestoken duim. Je welwillendheid wordt rechtstreeks door dat gebaar aangesproken en je lacht en knikt.

Motel in São Luís, Maranhão

Sommige verschillen gaan wat verder, en kunnen tot hilarische situaties leiden. Motels, bijvoorbeeld, dienen in Brazilië uitsluitend voor seks. Je hebt er die zich opvallend koest houden, zonder opzichtige reclame, en andere die de automobilisten van kolossale billboards toeroepen dat het tijd wordt om ‘de olie te verversen’. Motels worden bezocht door jongeren zonder eigen woonruimte, echtparen met kinderen thuis, vreemdgangers en prostituees met hun klanten. Motelbezoek is in Brazilië heel gewoon.

Stel je voor, een rondtoerend, wat ouder Hollands echtpaar besluit besluit nietsvermoedend de nacht eens in zo’n authentiek Braziliaans motel door te brengen. De onzichtbaar blijvende Braziliaanse baliebediende begint duidelijk te maken dat ze per drie uur moeten betalen…

Braziliaanse mildheid versus Nederlandse meedogenloosheid

In de supermarkt, in het verkeer, op het strand: zowel in Brazilië als in Nederland, word je soms geconfronteerd met wat algemeen beschouwd wordt als asociaal gedrag. Maar de reacties verschillen hemelsbreed.

De Nederlander zet het vaak al op een mopperen bij de geringste overtreding van een van zijn vele regeltjes; de Braziliaan accepteert. Blokkeert een automobilist de stoep bij een oprit, dan neemt ergernis, boosheid en zelfs hevige verontwaardiging bezit van de NL-mens terwijl de Brazilië-mens er zonder gemok omheen loopt. In NL bezigt men, al of niet in gedachten, termen als klootzak, lul/trut en idioot; in Brazilië gebruikt men meestal de term mal-educado, ‘slecht-opgevoede’. Wat een ontkenning van de medemens in NL! En wat een medemenselijkheid in Brazilië, waar men als het ware zegt: als hij/zij goed opgevoed was dan zou hij/zij zich beter gedragen.  

Afgezien van het probleem ‘is dat mal-educado eigenlijk wel in het Nederlands te vertalen?’, vraag je je af: hoe ontwikkeld of beschaafd kan een cultuur worden? Waar gaat het streven naar volmaaktheid aan zichzelf te gronde? Naar welk tegendeel kunnen we dan door schieten? Is pappen en nat houden dus wijsheid?

Twee leesgroepavonden over Evan S. Connell, “Mrs Bridge”

Toen de Kennemer Boekhandel in Haarlem me uitnodigde voor wat door de grote belangstelling twee leesgroepavonden bleken te worden over Evan S. Connells Mrs Bridge, waren we het erover eens dat het geen lezingavond moest worden met de vertaler hoofdzakelijk aan het woord. We besloten de deelnemende lezers centraal te stellen en aan de hand van hun leeservaringen in te gaan op vragen over schrijver, boek en vertaling.

Evan S. Connell, Mrs Bridge

Ondergetekende, de vertaler, zou als vervanger van de auteur fungeren. Als herscheppend vertaler ben je tot in de diepste lagen van een boek doorgedrongen en heb je het boek aan de hand van het origineel feitelijk in het Nederlands geschréven, in een proces dat grote overeenkomst vertoont met het schrijfproces. Daardoor kon ik vrijelijk praten over hoe hij en ik de lezer hebben bewerkt en zelfs gemanipuleerd, met welke bedoelingen hij en ik dit zus geschreven hebben en dat zo.

Beide avonden, onder leiding van Casper Luckerhof, waren geanimeerd, en heel verrassend, vooral door de vele uiteenlopende interpretaties. Connell bleek zelfs nog meer aan de lezer over te laten dan ik al dacht: Mrs Bridge maakt van alles bij verschillende lezers wakker. Voor de een is het humoristisch, voor de ander navrant of een mengeling van humoristisch en navrant, voor weer een ander is het pijnlijk, of een openbaring. En door de kloof tussen de Amerikaanse jaren ’30 en ’40 van de vorige eeuw en onze huidige tijd werkt het boek (en iedereen erkende dat zodra het geopperd werd) als een spiegel: kijk ons moderne mensen ons ego en ons eeuwig ‘ik vind’, hoe wij met onze kinderen omgaan en hoe we verder in het leven staan, en vergelijk met de mensen van toen, opgesloten in hun maatschappelijk muurvaste rolpatronen. Confronterend was de vraag: waren wij zoveel gelukkiger dan die welgestelde Amerikanen van toen?

Mede dankzij de terughoudendheid van zijn stijl en verteltrant bracht die altijd zo bescheiden gebleven Evan S. Connell dat allemaal teweeg: een bijzonder schrijver zorgde posthuum voor twee bijzondere avonden.

‘Met Bartho Kriek heb ik in de boekhandel twee bijzonder leuke en drukke avonden gehad. Bartho kent Mr & Mrs Bridge door en door, en het was ontzettend leuk om te zien hoe iedereen op zijn eigen manier het boek heel intens beleefd had. De tussenvorm tussen lezing en leesclub werkte zeer verfrissend. Een aanrader voor elke boekhandel!’

<

p style=”text-align: right;”>Casper Luckerhof